Uithoudingsvermogen: functie, taken, rol en ziekten

Uithoudingsvermogen komt overeen met de fysieke weerstand tegen 피로. Uithoudingsvermogen hangt af van factoren zoals energievoorziening, de hoeveelheid spierbelasting of autonome parameters. Hart- en vaatziekten verminderen aanzienlijk uithoudingsvermogen.

Wat is uithoudingsvermogen?

Uithoudingsvermogen komt overeen met fysieke weerstand tegen 피로​ Lichamelijk uithoudingsvermogen komt overeen met de weerstand die een organisme heeft tegen fysiek 피로 en lichamelijke inspanning. In engere zin is uithoudingsvermogen het motorische vermogen om gedurende een bepaalde periode een bepaalde intensiteit aan te houden zonder lichamelijk ernstige vermoeidheid te voelen of het vermogen om te regenereren te verliezen. Een goed uithoudingsvermogen zorgt meestal voor een hogere bewegingsintensiteit, wat een efficiënter gebruik van energie mogelijk maakt. Naast uithoudingsvermogen helpen in veel gevallen atletische technieken en vaardigheden, zoals het concentratievermogen, om de fysieke prestaties te stabiliseren. Samen met sterkte, snelheid, coördinatie, flexibiliteit en stretchinguithoudingsvermogen is een van de belangrijkste motorische vaardigheden. Het trainen van uithoudingsvermogen is relevant voor elke sport. Typisch duursporten omvatten onder andere langlaufen, lange afstanden lopend, wielersport, triathlon, lange afstand zwemmen en roeien​ Lichamelijk uithoudingsvermogen is gebaseerd op de energievoorziening en is afhankelijk van factoren zoals spieromvang, type spiercontractie en de motorische vaardigheden die nodig zijn voor een beweging. Ieder mens heeft een bepaalde krachtlimiet waarboven de gebruikte spieren niet langer de benodigde kracht kunnen leveren. Om deze reden zijn uithoudingsvermogen afhankelijk van de processen die spiervermoeidheid veroorzaken. In aanvulling op spiervezel Zo zijn compositie, vegetatieve, psychologische en hormonale aspecten relevant.

Functie en taak

Uithoudingsvermogen, in de zin van fysiologische weerstand tegen vermoeidheid, hangt grotendeels af van processen van energievoorziening. Afhankelijk van het type energievoorziening onderscheidt de sportgeneeskunde aëroob uithoudingsvermogen van anaëroob uithoudingsvermogen. Aëroob uithoudingsvermogen is vooral relevant voor lange etappes en komt overeen met het vermogen om de intensiteit van de belasting vast te houden. Bij deze eis wordt de benodigde energie voornamelijk geleverd door oxidatie met zuurstof​ De maatstaf voor het aerobe uithoudingsvermogen is het specifieke maximum zuurstof opname. Aëroob duurtraining vergroot de grootte van de hart- spier. De volume van de hart- kamer, de dikte van de hartspier en de vorming van de kransslagaders toenemen, waardoor het hart grotere hoeveelheden kan uitdrijven bloed per hartslag. Dit maakt tegelijkertijd een grotere hoeveelheid zuurstof beschikbaar in het lichaam, dat de spieren bereikt via de bloedbaan en het aerobe uithoudingsvermogen verbetert. Anaëroob uithoudingsvermogen is daarentegen relevant voor kortere periodes van intensieve inspanning. Boven een bepaalde belastingsintensiteit krijgt de spier niet voldoende zuurstof voor aërobe energieproductie. Om ervoor te zorgen dat er nog voldoende ATP beschikbaar is voor spierarbeid, vinden anti-oxidatieve processen zoals glycolyse plaats. Zodra de belasting stopt, wordt het zuurstoftekort gecompenseerd. De zuurstofschuldvariabele van anaëroob uithoudingsvermogen kan worden getraind. Naast het soort energievoorziening speelt de grootte van de gebruikte spieren een rol bij het uithoudingsvermogen. Er bestaat een verschil in uithoudingsvermogen tussen lokale belasting en gedeeltelijke lichaamsbelasting waarbij ongeveer een zesde van de skeletspieren wordt gebruikt, zoals armarbeid bij het boksen. Het type spiercontractie heeft ook invloed op het benodigde uithoudingsvermogen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen dynamisch en statisch. Elk type uithoudingsvermogen moet worden beschouwd tegen de achtergrond van de respectievelijke belasting. Een geïsoleerde beschouwing van één type uithoudingsvermogen is niet mogelijk, aangezien de afzonderlijke typen rechtstreeks met elkaar verband houden. Het algemene aerobe uithoudingsvermogen neemt een sleutelpositie in. Het vormt de basis voor alle andere soorten uithoudingsvermogen. Er bestaat een even grote correlatie als tussen aëroob en anaëroob uithoudingsvermogen tussen soorten uithoudingsvermogen zoals sterkte en snelheid uithoudingsvermogen. Prestatiebeperkende factoren zijn onder meer VO2max en dus oxidatieve processen, spiervezel samenstelling, buffercapaciteit, energievoorziening, ademhalingsspieren en thermoregulatie inclusief water en elektrolyt evenwichtEven prestatiebeperkend in termen van uithoudingsvermogen kunnen de coördinatieve, hormonale, vegetatieve, psychologische en orthopedische parameters zijn.

Ziekten en kwalen

Uithoudingsvermogen is vooral relevant in de context van prestatie diagnostiek​ Bij deze onderzoeks- en testprocedures wordt de huidige staat van volksgezondheid, veerkracht en prestatieniveau van atleten worden bepaald. Op de fiets ergometriewordt het anaërobe uithoudingsvermogen op de proef gesteld. Vergelijkbare tests zijn de Wingate- of Katch-test waarbij de patiënt een half uur op maximale snelheid werkt tegen grotere weerstand. Nog een test uit het veld van prestatie diagnostiek is loopband ergometrie. Melk geven prestatietests meten het lactaat concentratie in de bloed, waardoor conclusies kunnen worden getrokken over die van het individu anaërobe drempel. Melk geven prestatietests zijn staptests met verschillende prestatieniveaus in temporele gradatie en bepalen voornamelijk parameters van het metabolisme, zoals de anaërobe drempel evenwicht tussen melk geven afbraak en lactaatafgifte. De Conconi-test bepaalt ook de anaërobe drempel van het individu, maar gebruikt karakteristieke knikken in de hart- tarief. Hoewel prestatie diagnostiek is voornamelijk relevant voor trainingsplanning en training Grensverkeer binnen de sportgeneeskunde kan het ook indicaties van ziekten geven. Deze omvatten voornamelijk hart- en vaatziekten, dat wil zeggen ziekten van het vaatstelsel en ziekten van het hart. In deze context, naast de Conconi-test, de cardioergometertest en de Cooper-duurtest zijn ook relevant. In het laatste geval maakt de patiënt een duurloop van twaalf minuten om het uithoudingsvermogen te bepalen. De cardioergometertest komt daarentegen overeen met de fiets ergometrie voor patiënten met cardiovasculaire schade. Een specifieke doelpulsfrequentie stopt de test en geeft de resultaten aan de arts voor analyse.