Eiwitten

Synoniemen in bredere zin

proteïne, proteïne, proteïne, voedselopname

Definitie

Eiwitten worden ook wel eiwitten genoemd en komen in veel van onze voedingsmiddelen in verschillende concentraties voor. Als zogenaamde macromoleculen zijn ze samengesteld uit kleine bouwstenen, de aminozuren, en hebben ze verschillende werkingsmechanismen, afhankelijk van de samenstelling van de maximaal twintig verschillende aminozuren. Eiwitten vormen een groot deel van onze spieren en zijn daarom ook betrokken bij het onderhouden en opbouwen van spieren.

Eiwitten zijn ook een belangrijke bouwsteen in de herstelfase tijdens regeneratie na lichamelijke inspanning. Aminozuren vormen lange ketens en vormen zo de verschillende eiwitten. De driedimensionale structuur en rangschikking van de aminozuren bepaalt de verschillende werkingsmechanismen en functies van de eiwitten.

Het genetisch materiaal van elk organisme zit ook in de eiwitten in de vorm van een code. Eiwitten kunnen zijn samengesteld uit essentiële en niet-essentiële aminozuren. Essentiële aminozuren kunnen niet door het lichaam worden aangemaakt en moeten daarom via de voeding worden ingenomen.

Eiwitten zijn meestal samengesteld uit koolstof-, waterstof-, zuurstof- en stikstofatomen en bevatten ook zwavel, ijzer, fosfor en zink. Ongeveer de helft van de menselijke droge stof bestaat uit eiwitten, waardoor ze de belangrijkste bouwsteen van het organisme zijn. Eiwitten zijn ook verantwoordelijk voor het vloeistoftransport in het lichaam en zijn daarom een ​​belangrijk onderdeel van de mens bloed.

Chemische basisprincipes

Eiwitten zijn over het algemeen zogenaamde macromoleculen (zeer grote chemische deeltjes), die bestaan ​​uit aan elkaar geregen aminozuren. Aminozuren worden geproduceerd door de celorganellen, de ribosomen, in het lichaam. Eiwitten zijn in hun functie in het menselijk lichaam vergelijkbaar met kleine machines: ze transporteren stoffen (tussen- en eindproducten van de stofwisseling), pompen ionen (geladen deeltjes) en, enzymen, chemische reacties bevorderen.

Er zijn 20 verschillende aminozuren, die op hun beurt weer worden gebruikt om eiwitten in verschillende combinaties te bouwen. De aminozuren zijn onderverdeeld in twee groepen: in principe hebben ze dezelfde structuur, alle aminozuren bestaan ​​uit een aminogroep (NH2) en een carboxylgroep (COOH). Deze twee groepen zijn gebonden aan een koolstofatoom en dus met elkaar verbonden.

Daarnaast is er een waterstofatoom (H) en een zijketen (restgroep) op het centrale koolstofatoom. Het verschil tussen de aminozuren wordt vervolgens bepaald door welke atomen aan deze restgroep worden gehecht. Glycine is bijvoorbeeld het eenvoudigste aminozuur, aangezien er maar één waterstofatoom aan de zijketen is vastgemaakt.

Als er minstens 100 aminozuren aan elkaar geregen worden, spreken we van een eiwit. Minder dan 100 aminozuren worden peptiden genoemd. De constructie hoeft echter niet altijd puur kettingvormig te zijn, maar kan ook uit meerdere dicht naast elkaar gelegen kettingen bestaan.

Dienovereenkomstig is de verscheidenheid aan eiwitten erg groot. De uiteindelijke functie van het eiwit wordt bepaald door zijn structuur. De eiwitstructuur kan op vier verschillende manieren worden beschreven.

  • Aminozuren die door het lichaam zelf kunnen worden aangemaakt
  • Aminozuren die via de voeding ingenomen moeten worden (= essentiële aminozuren).
  • Primaire structuur (alleen de volgorde van aminozuren binnen het eiwit)
  • Secundaire structuur (lokale ruimtelijke ordening (alfa-helix) van het aminozuur in schroeven of ongevouwen strengen)
  • Tertiaire structuur (gehele ruimtelijke structuur van de keten, inclusief de zijketens)
  • Quartaire structuur (gehele ruimtelijke situatie van alle ketens)