Coördinatieve vaardigheden

De term coördinatie

De term coördinatie komt oorspronkelijk uit het Latijn en betekent bestelling of opdracht. In de volksmond wordt het opgevat als de interactie van verschillende factoren. In de sport, coördinatie wordt gedefinieerd als de interactie van de centrale zenuwstelsel en het spierstelsel binnen een gerichte bewegingssequentie.

(HOLLMANN / HETTINGER). Coördinatieve vaardigheden worden naast voorwaardelijke vaardigheden (kracht, snelheid, uithoudingsvermogen en mobiliteit) als onderdeel van de sportmotoriek. Het coördinatieve vermogen wordt deels bepaald door ontwikkelingsfactoren en deels door constitutionele factoren.

Als de voorwaardelijke vermogens voornamelijk in de vroege volwassenheid verbeteren, kan de coördinatieve ontwikkeling vooral op de leeftijd van 10 tot 13 jaar worden getraind. Verlangen, bekwaamheid, streven naar prestatie, verbeterde observatie- en perceptuele vermogens zijn kenmerkend voor laat jeugd. Als de coördinatieve vaardigheden hierin niet voldoende worden getraind leren leeftijd, kunnen ze alleen voorwaardelijk of met grote moeite achteraf worden geleerd.

Veel docenten en trainers klagen over een gebrek aan coördinatie bij de schoolkinderen van vandaag. De coördinatieve vaardigheden moeten daarom intensiever worden getraind. De classificatie van coördinatieve vaardigheden is een controversieel onderwerp in de sportwetenschap.

De meest voorkomende classificatie is in reactievermogen, aanpassingsvermogen, koppelingsvermogen, ritmisch vermogen, oriëntatievermogen, differentiatievermogen en evenwicht vaardigheid, die in het volgende hoofdstuk in meer detail zal worden besproken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen intramusculaire coördinatie, waarbij de interactie tussen zenuwen en spieren in een spier wordt begrepen, en intermusculaire coördinatie, wat verwijst naar de interactie van verschillende spieren. Indicatoren voor een goede coördinatie in de sport zijn bewegingsprecisie, bewegingsverloop, bewegingsritme en bewegingssnelheid.

De individuele coördinatieve vaardigheden

Coördinatie is de interactie van onze zintuigen, de perifere en centrale zenuwstelsel, en de skeletspieren. De coördinatieve vaardigheden zorgen ervoor dat de bewegingsvolgorde wordt gecoördineerd met betrekking tot alle parameters. Er zijn zeven coördinatieve vaardigheden, die in hun samenspel alleen atletische prestaties kunnen bepalen.

Een enkele vaardigheid zegt niets over de algehele prestatie van een atleet of sportman. Vaak is het ook mogelijk om een ​​verband te leggen tussen conditionele en coördinatieve vaardigheden en zo de voorstelling volledig te ontcijferen. Als je kijkt naar gymnasten, dansers of skiërs met hoge prestaties, is het bijna onvoorstelbaar waartoe het menselijk lichaam in staat is.

Al deze vormen die in de sport voorkomen, zijn gebaseerd op een perfect samenspel van spieren en zenuwstelsel. Zelfs lopen vereist coördinatieve eisen aan het organisme, die echter vroeg worden geleerd jeugd en worden als geautomatiseerd beschouwd. Coördinatieve vaardigheden in de sport mogen nooit op zichzelf worden beschouwd.

Bij de meeste bewegingen vormt de interactie van de coördinatieve vermogens de doelbeweging. Denk bijvoorbeeld aan de sprongworp bij handbal, de aanloop vereist goede ritmische en oriëntatievaardigheden, de sprong en worp een hoog potentieel aan koppelingsvaardigheden. Het aanpassingsvermogen hangt nauw samen met het reactievermogen.

Balsporten kunnen alleen op hoog niveau worden beoefend als alle coördinatieve vaardigheden dienovereenkomstig overeenkomen. Volgens Meinel en Schnabel spelen zeven basiscoördinatieve vaardigheden een rol: kinesthetisch differentiatievermogen, reactievermogen, koppelingsvermogen, oriëntatievermogen, evenwichtsvermogen, herpositioneringsvermogen en het vermogen om te ritmiseren. Reactievermogen wordt gedefinieerd als het vermogen om zo snel en doelgericht mogelijk te reageren op een of meer prikkels uit de omgeving.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende reacties. Het reactievermogen is daarom belangrijk bij de meeste sporten, maar de trainbaarheid is zeer beperkt. Het reactievermogen hangt nauw samen met het aanpassingsvermogen.

  • Simpele reactie: in veel disciplines van atletiek of zwemmenwordt de motorische actie geactiveerd door een eenvoudig signaal (startschot). Het signaal wordt gevolgd door een vaste reeks bewegingen. De signaalbron kan akoestisch, optisch tactiel of kinesthetisch zijn.
  • Keuzereactie: in de keuzereactie moet de atleet een van de verschillende alternatieve acties kiezen wanneer het signaal optreedt.

    Een skiër moet beslissen hoe hij een obstakel moet oversteken als het plotseling verschijnt.

  • Complexe motorische reactie: als er niet slechts één signaal maar meerdere signalen optreden in een situatie, wordt dit een complexe motorische reactie genoemd. Dit soort signalen komt vaak voor bij sportgames. De signalen kunnen bijvoorbeeld het doel, de tegenstander, de teamgenoten etc. zijn.

    In tegenstelling tot de eenvoudige reactie omvat de complexe reactie een cognitief proces.

Als situaties plotseling veranderen tijdens het uitvoeren van een beweging, moet de atleet zijn actie aanpassen aan de nieuwe situatie. Voorbeeld: a tennis speler staat bij het net en begint volley. De bal blijft steken aan de rand van het net en dwingt de speler om zijn actieplan in een oogwenk te wijzigen.

Bij de veranderende situatie kan onderscheid worden gemaakt tussen verwachte en onverwachte veranderingen. Bij sportgames waarbij een actie afhankelijk is van de tegenstander, kan een verwachte verandering worden verwacht. Ten aanzien van de uitvoerende beweging kan onderscheid worden gemaakt tussen waarneembare verandering.

Dit is het geval met de netrol erin tennis. De speler moet zijn actieplan volledig wijzigen vanwege de ernstige wijziging. Een minder belangrijke wijziging leidt alleen tot een wijziging in tijd-, ruimte- en krachtparameters.

Deze verandering is nauwelijks merkbaar voor de waarnemer. De verandering in de afstanden tussen de hindernissen van een hordeloper is een voorbeeld van dit soort verandering. Het vermogen om te veranderen hangt af van de reactiesnelheid, het herkennen van de veranderde situatie en het ervaren van beweging.

Alleen wie over voldoende bewegingsrepertoire beschikt, kan adequaat handelen in veranderende situaties. Oriëntatievermogen wordt gedefinieerd als het vermogen om de positie van het eigen lichaam in de ruimte te bepalen en deze precies te veranderen. Naast de visuele analysator bepalen de akoestische, tactiele en kinesthetische analysatoren het oriëntatievermogen.

Voorbeelden uit sport: Het oriëntatievermogen hangt af van de ervaringen die al in de sport zijn opgedaan. Een goede voetballer herkent hiaten in de verdediging van de tegenstander, die een beginner niet herkent. In je eigen huis kun je beter je weg vinden in volledige duisternis dan een vreemde.

  • Akoestisch (oproepen van teamgenoten)
  • Tactiel (grijpkracht tijdens het klimmen)
  • Kinaesthetic (hefboomwerking bij worstelen)
  • Vestibulair (balans bij gymnastiek)

Vooral op een hoger prestatieniveau speelt het onderscheidend vermogen een doorslaggevende rol. Om de bewegingscoördinatie te finetunen, moet informatie op een gedifferentieerde manier worden ontvangen en verwerkt. Bij dit proces is de kinesthetische analysator van het grootste belang.

Het onderscheidingsvermogen wordt gedifferentieerd in informatieontvangst en informatieverwerking. Het koppelingsvermogen is de belangrijkste component van het coördinatieve vermogen. In alle teamsporten en rugslag sport is het koppelingsvermogen het dominante vermogen.

Het wordt gekenmerkt door de coördinatie van deellichamen. De afzonderlijke deellichamen kunnen gelijktijdig of opeenvolgend coördineren om de bewegingsstroom, het bewegingsritme, de bewegingssnelheid en de bewegingsprecisie te waarborgen. De afzonderlijke deellichamen moeten in tijd, ruimte en kracht worden gecoördineerd.

Het vermogen om te koppelen hangt nauw samen met biomechanische principes, die moeten worden opgenomen om deelimpulsen te verklaren. Het doel van een sportbeweging vloeit vaak voort uit de krachtoverdracht van individuele deellichamen. Zo is de impactafstand bij kogelstoten niet alleen afhankelijk van de impact- of strekkracht van de armspieren, maar ook van de dij verlengingsspieren, romp- en armspieren.

De kracht die wordt gegenereerd door de uitbreiding van de stand been en rotatie van het bovenlichaam kan alleen op de bal worden overgedragen als de bewegingen elkaar direct volgen. De mens evenwicht wordt aangestuurd door reflectoren. De mens heeft dus geen controle over de zijne evenwicht willekeurig.

Bij de sport wordt onderscheid gemaakt tussen stabiele en dynamische balans. Een stabiel evenwicht is wanneer het lichaam in een bepaalde positie moet blijven (handstand). Als het lichaam in beweging is, wordt het dynamisch evenwicht genoemd. Hier wordt beweging bovendien onderscheiden in translationeel (jogging) en roterend.

Als een object in de sport in balans wordt gehouden, wordt dit balans van objecten genoemd. Dit is het geval bij balsporten en gymnastiekelementen. Om het eigen lichaam in balans te houden, spelen de kinesthetische analysator en het vestibulaire apparaat de belangrijkste rol.

De tactiele en optische analysator zijn niet van groot belang. De vestibulaire analysator heeft een hogere stimulusdrempel dan de kinesthetische analysator en is daarom van belang bij dynamische, grootschalige positieveranderingen en roterende bewegingen. Het dynamische evenwicht is gebaseerd op het versnellingsgevoel van het menselijk organisme.

Als de bewegingen kalm en langzaam zijn, is de kinesthetische analysator van groter belang. Het vermogen van ritmisering betekent een bepaald ritme waarnemen, herkennen en het eigen handelen aanpassen aan dit gegeven ritme. Het gegeven ritme is bijvoorbeeld een melodie, bewegingen van de partner en de tegenstander, of de bal.

Verder moet de eigen beweging worden aangepast aan de veranderende omstandigheden van de omgeving. Bij downhill mountainbiken wordt dit duidelijk. In tegenstelling tot andere bewegingswetenschappers onderscheidt Hirz vijf verschillende coördinatieve vermogens: kinesthetisch differentiatievermogen, ruimtelijk oriëntatievermogen, reactievermogen, ritmisch vermogen en evenwichtsvermogen.

De eerste mogelijkheid zorgt ervoor dat bewegingssequenties nauwkeurig en met hoge nauwkeurigheid kunnen worden uitgevoerd. Het kinesthetische vermogen om te differentiëren is de basis voor het vermogen tot evenwicht en ritme. Het ruimtelijk oriëntatievermogen is verantwoordelijk voor het bepalen van veranderingen in positie en beweging van lichamen in de ruimte.

Dit coördinatieve vermogen werkt samen met de andere vier vaardigheden, vooral met het kinesthetische differentiatievermogen. Met het reactievermogen streeft de atleet het doel van een beweging na om zo snel mogelijk en dienovereenkomstig op verschillende signalen (akoestisch, tactiel, optisch) te reageren. Met dit coördinerende vermogen is er geen verbinding met een van de anderen.

Het vermogen om te ritmiseren zorgt voor bewegingen die getimed zijn om te passen in de volgorde van bewegingen van individuele bewegingen of groepen bewegingen. Ten slotte is het vermogen om te balanceren het vermogen om het lichaam in balans te houden. Dit moet gebeuren tegen invloeden van buitenaf en verwijst naar statische en dynamische acties. Blume bouwde voort op de coördinatieve vaardigheden van Hirtz en voegde twee andere vaardigheden toe: het koppelingsvermogen en het vermogen om van richting te veranderen. De eerste is het vermogen om deelbewegingen van een totale beweging (bv. De worp) zo te coördineren dat de algehele beweging slaagt en een optimaal resultaat wordt bereikt.