Testen van de longfunctie

Longfunctietests (afgekort Lufu, spirometrie wordt vaak als synoniem gebruikt) zijn een reeks medische tests die de functie van de longen controleren. Deze tests bepalen hoeveel lucht u in en uit de longen kunt inademen, hoe snel u in en uit de longen kunt ademen en hoeveel zuurstof uit de lucht in de bloedbaan wordt overgebracht. Wanneer een long functietest moet worden uitgevoerd, hiervoor kunnen veel verschillende redenen zijn.

Longfunctietests worden vaak gedaan om de oorzaak van langdurig gebruik te bepalen hoesten of kortademigheid. In aanvulling op, long functietesten kunnen worden gebruikt om een ​​bekende longziekte nauwkeuriger te karakteriseren en om het verloop ervan te volgen. Deze long ziekten omvatten astma, chronische bronchitis of chronische obstructieve longziekte (COPD).

Naast het testen op deze ziekten, kunnen longfunctietesten ook worden gebruikt om te controleren hoe goed een ademhalingsspray werkt of dat de longen goed genoeg functioneren om een ​​operatie te overleven. Om gasuitwisseling te laten plaatsvinden, moet de ingeademde lucht eerst door de hoofdbronchiën en bronchiolen in de pulmonale longblaasjes. Alleen daar wisselt de gasuitwisseling tussen bloed en lucht vindt plaats.

Procedure van een longfunctietest

Omdat er verschillende tests zijn om de longfunctie te meten, zijn er ook verschillende procedures. Longfunctietesten dienen doorgaans om verschillende pneumologische parameters te bepalen. In principe is de procedure voor de patiënt in veel procedures vrij gelijkaardig.

Bij zogenaamde “open” metingen, zoals spirometrie, ergospirometrie, piekstroommeter of DLCO (koolmonoxide diffusiecapaciteit), moet de testpersoon testlucht inademen via een mondstuk of masker. Vervolgens worden metingen gedaan aan verschillende longparameters. Er zijn ook gesloten procedures, zoals plethysmografie van het hele lichaam.

1 Spirometrie: Bij spirometrie ademt de testpersoon in en uit via een mondstuk. Neus ademhaling wordt onderbroken door een neus- klem. Naast normaal ademhaling, ademhalingsmanoeuvres zoals maximum inademing en uitademing worden uitgevoerd.

Vervolgens worden verschillende longvolumes gemeten en geëvalueerd. 2 Ergospirometrie: deze procedure wordt gebruikt voor prestatie diagnostiek van de longen en hart-. Spirometrie wordt hier uitgebreid met een ergometer.

De ergometer is een loopband of een fietsergometer waarop de patiënt moet presteren. De belasting kan hier naar wens worden verhoogd. Beide cardiovasculaire (bijv bloed druk en hart- snelheid) en pulmonale parameters worden geregistreerd.

Deze laatste worden bepaald met behulp van de aangesloten spirometer. 3. de piekstroommeter: Dit apparaat meet de maximale uitademing en wordt voornamelijk gebruikt om het verloop van bronchiale astma. De piekstroommeter is een buis met een ingebouwde weerstand.

Tegen deze weerstand in ademt de patiënt in één adem zo krachtig mogelijk uit. De patiënt houdt het apparaat horizontaal voor zich en inhaleert eenmaal zo diep mogelijk. Dan steekt hij het mondstuk stevig in de zijne mond en ademt uit met een maximale adempuls.

4. De DLCO: Bij deze procedure inhaleert de testpersoon testlucht die koolmonoxide bevat, die hij vervolgens weer uitademt door het apparaat nadat hij de lucht kort heeft vastgehouden. Deze test meet het vermogen van de longen om zuurstof te absorberen en kooldioxide af te geven.

5 Bloed gasanalyse: Bloedgasanalyse vereist geen actieve medewerking van de patiënt. Een van beide capillair bloed uit de vingertop of arterieel volbloed uit de polsslagader or dijbeenslagader wordt binnen enkele minuten verzameld en mechanisch geanalyseerd. De zuurstof- en kooldioxide-verzadiging, de pH-waarde en de zuur-base evenwicht zijn gecontroleerd.

6. Plethysmografie van het hele lichaam: dit is een gesloten procedure waarbij de patiënt in een luchtdichte cabine zit. De patiënt ademt normaal in de cabine. Hierdoor veranderen de drukcondities in de cabine, waaruit de ademweerstand, het totale gasvolume in de thorax en de totale longcapaciteit kan worden bepaald.

7 Het helium inademing methode: De patiënt inhaleert een bepaalde hoeveelheid heliumgas, dat de eigenschap heeft alleen te worden verspreid in die delen van de long die betrokken zijn bij het uitademen. De test kan dus uitwijzen of er grotere delen van de long zijn, bijvoorbeeld emfyseem, die niet meer betrokken zijn bij uitademing. Spirometrie is de meest gebruikte longfunctietest.

Deze test kan meestal worden uitgevoerd door uw huisarts. Bij spirometrie moet de patiënt eerst zo diep mogelijk inademen en daarna zo snel en krachtig mogelijk uitademen in een buisje. Deze buis is via een buis verbonden met een spirometer. De spirometer meet precies hoeveel lucht er in de longen kan worden ingeademd en hoeveel lucht er vervolgens weer wordt uitgeademd (vitale capaciteit, FVC).

Daarnaast kan hij meten met hoeveel lucht er binnen een seconde kan worden uitgeademd maximale kracht (capaciteit van één seconde, FEV1). Tijdens de test kan de patiënt bepaalde medicijnen via een spray krijgen en vervolgens weer in de spirometer ademen. Hierdoor is te zien of deze medicijnen een voordeel hebben voor de patiënt, bijvoorbeeld of de astmaspray echt leidt tot verbeterde ventilatie van de longen.

Voor chronisch ziek Voor patiënten die regelmatig hun longfunctie moeten controleren, bijvoorbeeld om te weten hoeveel medicatie ze moeten innemen, zijn er ook kleine digitale longfunctietesten voor thuis of onderweg. Een nadeel van spirometrie is dat de gemeten waarden sterk afhankelijk zijn van de medewerking van de patiënt. Dit betekent dat het testresultaat voor de patiënt gemakkelijk te manipuleren is.

Bovendien kunnen kleine kinderen of bijzonder zieke mensen deze test niet uitvoeren. Deze longfunctietest onderzoekt het vermogen van de longen om de ingeademde gassen, vooral zuurstof, in het bloed af te geven en ze vervolgens uit het bloed te filteren en af ​​te geven aan de omgevingslucht. Bij deze test ademt de patiënt een bepaald gas in en blaast het vervolgens weer uit in een buis.

Dit kan bepalen hoeveel van het ingeademde gas weer wordt uitgeademd en dus het vermogen van de longen om zuurstof of andere gassen in het bloed over te brengen en weer uit het bloed te filteren. De oorzaak van een verstoring van de gasoverdracht in de longen kan een obstructie zijn van een vat in de long (pulmonale embolie) of overmatig opblazen van de longen (longemfyseem). Tijdens deze longfunctietest wordt de exacte hoeveelheid lucht die in de longen past (totale capaciteit, TLC) en de hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na uitademing gemeten.

Deze resterende lucht kan niet worden uitgeademd en dient om te voorkomen dat de long na elke uitademing instort. Dit volume dat in de longen achterblijft, wordt het restvolume genoemd. Bij sommige longziekten is er minder lucht in de longen, maar bij andere ziekten is er meer lucht dan een gezond persoon.

Bij plethysmografie over het hele lichaam zit de patiënt in een glazen doos die eruitziet als een telefooncel. Omdat de hoeveelheid lucht in de glazen bak en de druk van de lucht bekend zijn, kan een drukverschil in de glazen bak worden gebruikt om precies te meten hoeveel lucht de patiënt in zijn longen heeft wanneer ademhaling in en uit en hoeveel de borst wordt uitgerekt of samengedrukt tijdens het ademen. In deze longfunctietestmoet de testpersoon ook in- en uitademen via een buis die is aangesloten op een meetsysteem.

Vaak wordt plethysmografie van het hele lichaam gecombineerd met spirometrie om meer parameters voor evaluatie te verkrijgen. Bij arteriële bloedgasbepaling wordt het bloed direct onderzocht. Hiervoor moet eerst bloed worden afgenomen bij een slagader en vervolgens geanalyseerd in het laboratorium.

De hoeveelheid zuurstof in het bloed kan ook een indicatie geven van de longfunctie, maar kan ook worden beïnvloed door andere factoren. De resultaten van de verschillende longfunctietesten worden beoordeeld op basis van het geslacht, de leeftijd en de fysieke gesteldheid van de patiënt en worden zo beoordeeld binnen een objectief kader. Van bijzonder belang zijn de vitale capaciteit, die de hoeveelheid lucht weergeeft die de patiënt vervolgens maximaal kan uitademen inademing, en de capaciteit van één seconde, die de hoeveelheid lucht beschrijft die de patiënt kan forceren om in één seconde uit te ademen na maximale inademing.

De vitale capaciteit is een indicatie van de stretching vermogen van de longen en borst. Als richtlijn kan worden aangenomen dat een jongere man van normale lengte en gewicht ongeveer 5 liter heeft. De vitale capaciteit neemt af naarmate je ouder wordt, omdat de long minder flexibel is en er daardoor minder lucht in de longen kan komen.

Bovendien kan het zogenaamde dode ruimte-volume worden bepaald. Het volume van de dode ruimte is de hoeveelheid lucht die wordt ingeademd maar niet deelneemt aan de gasuitwisseling met het bloed schepen, dat wil zeggen de lucht die de longblaasjes niet bereikt maar in de bronchiën blijft. Het volume van de dode ruimte neemt toe wanneer delen van de long niet meer deelnemen aan de gasuitwisseling, bijvoorbeeld als gevolg van een vasculaire afsluiting een slagader in de longen. De functie van de long wordt meestal bepaald door middel van een spirometer.

Bij deze longfunctietest worden bepaalde waarden geanalyseerd. Een van deze waarden is de luchtwegen volume, dwz het volume dat wordt in- en uitgeademd tijdens elke normale ademhaling zonder inspanning of inspanning. Tijdens een normale ademhaling is dit volume ongeveer 0.5 liter per ademhaling.

Als de patiënt nu maximaal inademt, is dit de waarde van het inspiratoire reservevolume. Dit volume kan nog steeds worden gemobiliseerd tijdens lichamelijke inspanning en zou ongeveer 2.5 liter lucht per ademhaling moeten bevatten. Het ademvolume en het inspiratoire reservevolume worden gecombineerd om de inademingscapaciteit te vormen.

Vervolgens moet de patiënt maximaal uitademen. Deze maximale uitademing komt overeen met het expiratoire reservevolume, dat ongeveer 1.5 l per ademhaling zou moeten zijn. Het inspiratoire reservevolume, het ademvolume en het expiratoire reservevolume worden gecombineerd om de vitale capaciteit te vormen.

Deze waarde wordt bepaald tijdens longfunctietesten en geeft informatie over hoeveel volume een patiënt met maximale inspanning kan in- of uitademen. De totale vitale capaciteit moet ongeveer 5 liter zijn. Omdat dit een mobiliseerbaar volume is, wordt deze waarde bepaald met de spirometer.

Het zogenaamde restvolume (ca. 1.5 l) kan niet worden gemobiliseerd, maar bevindt zich altijd in onze longen en kan daarom alleen worden bepaald met een lichaamspletysmograaf. Vitale capaciteit en restvolume samen worden de totale longcapaciteit genoemd.

Met behulp van de longfunctietest kunnen verdere waarden worden bepaald. Deze omvatten de capaciteit van één seconde. De patiënt ademt zo diep mogelijk in en ademt dan alles zo snel mogelijk uit.

Het volume dat binnen één seconde wordt uitgeademd, wordt de capaciteit van één seconde genoemd. Deze procedure wordt ook wel tiffeneau-test genoemd. De relatieve capaciteit van één seconde wordt gegeven in procenten en geeft aan welk percentage van de vitale capaciteit binnen 1 seconde kan worden uitgeademd.

Deze waarde moet 70-80% zijn. Als een patiënt minder kan uitademen in één seconde en het percentage is dus lager, duidt dit op een verhoogde weerstand in de luchtwegen (bijvoorbeeld door astma). Deze weerstand is een andere waarde die wordt bepaald met behulp van a longfunctietest.

Deze weerstand wordt de luchtwegweerstand genoemd. De weerstand is van veel factoren afhankelijk, waaronder de breedte van de bronchiën. Hoe breder de bronchiën, hoe lager de luchtweerstand.

Bij astma daarentegen worden de bronchiën smaller, waardoor de weerstand toeneemt en het moeilijker wordt voor de lucht om het uiteinde van de longen, de longblaasjes, te bereiken. Een andere waarde die wordt bepaald in de longfunctietest is de maximale expiratoire flow (MEV). Dit bepaalt hoe sterk de uitademingsstroom van de patiënt nog is wanneer hij al 75% van zijn vitale capaciteit heeft uitgeademd, of wanneer hij 50% van de vitale capaciteit heeft uitgeademd, of wanneer hij 25% van de vitale capaciteit heeft uitgeademd.

Een andere waarde van de longfunctietest is de ademhalingsdrempelwaarde. Deze waarde geeft aan hoeveel liter lucht een patiënt maximaal binnen één minuut kan uitademen en inademen. Hiervoor ademt de patiënt gedurende ongeveer 10-15 seconden zoveel mogelijk in en uit (hyperventilatie).

Het volume dat binnen deze tijd werd ingeademd, wordt vervolgens geëxtrapoleerd naar één minuut. Het normale bereik is hier 120-170 l / min. Waarden onder 120 l / min duiden op verhoogde weerstand in de bronchiën (verhoogde weerstand), bijvoorbeeld in bronchiale astma.

Ten slotte wordt de zogenaamde piekstroom gemeten, wat vooral belangrijk is voor zelfbeheersing bij astma. Hier wordt een pneumatograaf gebruikt om het maximale aantal liters te meten dat een proefpersoon kan uitademen. De waarde voor een gezonde patiënt moet ongeveer 10 liter per seconde zijn.

Over het algemeen wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten ademhalingsstoornissen (ventilatie aandoeningen). Bij obstructieve longstoornissen is er meestal een vreemd lichaam in de luchtwegen, bijvoorbeeld een ingeslikt Legoblokje, een tumor die op de luchtwegen of de longen drukt, of ziektes als astma en chronische bronchitis. Deze gebeurtenissen verhogen de weerstand van de luchtwegen.

Vanwege de verstoring van de ventilatiekan de patiënt niet zo snel uitademen als gezonde proefpersonen, waardoor de capaciteit van één seconde wordt vergroot. Bij de restrictieve beademingsstoornis wordt de vitale capaciteit van de longen verminderd. Dit wordt meestal veroorzaakt doordat het vermogen van de longen om uit te rekken (compliantie) door ziekte niet meer groot genoeg is, waardoor de patiënt niet meer zo goed kan inademen als gezonde proefpersonen en altijd een grotere hoeveelheid lucht. blijft in de longen.

Deze klachten komen vaak voor bij verklevingen in het longgebied, omdat dit de elasticiteit en rekbaarheid beperkt, of bij ziekten die de beweeglijkheid van de longen beperken, zoals scoliose. De longfunctietest kan worden gebruikt om mogelijke ziekten op te sporen, zoals bronchiale astma. Om dit te doen, mag een patiënt ademen door een spirometer (apparaat voor het meten van het luchtvolume, enz.).

Bij astma is expiratie vooral moeilijk omdat de weerstand in de bronchiën (de weerstand) wordt verhoogd en daarmee ook het volume dat de patiënt niet kan uitademen (restvolume). De patiënt vindt het moeilijk om binnen één seconde zoveel mogelijk volume uit te ademen, waardoor de relatieve capaciteit van één seconde wordt verminderd (onder 80%). De ademhalingsstoot en ademhalingslimiet worden ook verlaagd.

Dit wordt obstructieve longziekte genoemd. Om de arts te laten bepalen of een patiënt astma heeft, omvat de longfunctietest een provocatietest, wat betekent dat de patiënt een lichte dosis van histamine. Omdat de astmapatiënt er al veel van heeft histamine in zijn longen reageert hij sterker dan een gezonde patiënt.

Een stresstest is ook mogelijk, aangezien een astmatische aanval vaak onder stress optreedt. Bij een patiënt met een astmatische aanval wordt de luchtwegweerstand (de weerstand) in de bronchiën verhoogd doordat de bronchiën vernauwd worden door verhoogde spieractiviteit (contractie). De boodschappersubstantie (neurotransmitter) histamine is hiervoor verantwoordelijk.

Dit komt vrij door het slijmvlies in de bronchiën en veroorzaakt vervolgens een astmatische aanval. Omdat de bronchiën worden vernauwd door de histamine, bereikt niet genoeg lucht met nieuwe zuurstof de longblaasjes. De longblaasjes zijn de laatste fase van de ademhaling en zorgen ervoor dat zuurstof wordt opgenomen en kooldioxide (CO2) vrijkomt.

Door de vernauwing komt er niet genoeg lucht in de longblaasjes en probeert de patiënt dit te compenseren door meer en sneller te ademen (hyperventilatie), maar maakt de situatie nog erger. Tegelijkertijd komt er niet genoeg CO2 uit de longen omdat de bronchiën te smal worden. Het is daarom belangrijk om een ​​astmatische aanval te vermijden.

Een longfunctietest, de zogenaamde piekstroommeter, kan hierbij behulpzaam zijn. Hierdoor kan de patiënt uitademen maximale kracht na inademing (inspiratie). Hier kan de patiënt thuis meten hoe goed hij nog kan uitademen.

Als zijn waarden verslechteren, weet de patiënt uit de longfunctietest dat astma kan terugkeren. Dit komt doordat de bronchiën smaller worden door ontstekingsstoffen zoals histamine of leukotriënen of prostaglandines, die hetzelfde effect hebben als histamine. Hierdoor kan de patiënt minder gemakkelijk uitademen, wat voor hem of haar in eerste instantie misschien niet voor de hand liggend is, maar eenvoudig kan worden bepaald door de piekstroommeter. Zo kan de longfunctietest worden gebruikt om een ​​astma-aanval te voorkomen. Zo kan de patiënt nu atropine innemen, dat de bronchiën verwijdt en zo een aanval tegengaat.