Hoe ontstaat een schouderdislocatie? | Schouder luxatie

Hoe ontstaat een schouderdislocatie?

Zoals hierboven kort beschreven, zijn er verschillende oorzaken voor het optreden van schouderdislocatie. Meestal echter een hefboombeweging van de bovenarm met gelijktijdig externe rotatie is te zien waarin de arm van het lichaam af beweegt. De hoofd van de opperarmbeen springt meestal naar voren (axillaire luxatie) of naar beneden (subcoracoïdale luxatie) bij een schouderdislocatie.

Dislocaties naar achteren zijn nogal atypisch. Slechts zeer zelden luxeert een schouder met een gestrekte arm naar boven. Schouderdislocaties hebben in de regel traumatische oorzaken: vallen, sport-, fiets- of andere verkeersongevallen moeten in dit verband worden vermeld. De meer zelden voorkomende gebruikelijke schouderdislocaties (zie hierboven) leiden tot dislocatie zonder adequaat trauma (licht trauma) als gevolg van individuele gebeurtenissen (bijv. Aangeboren glenoïddysplasie).

Diagnose van een dislocatie van het schoudergewricht

De diagnose van schouderdislocatie is primair een klinisch onderzoek. Afhankelijk van de ernst van de ontwrichting kan dit echter onder bepaalde omstandigheden moeilijk zijn. Met name bij vervormingen (verdraaien) en subluxaties (onvolledige dislocatie) kan de patiënt medische geschiedenis is daarom erg belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van ontwrichting.

Tijdens het klinisch onderzoek palpeert de arts de schouder en kan hij in geval van ontwrichting de lege kom voelen, het uitstekende benige acromion en de ontwrichte hoofd van de opperarmbeen. Als een poging wordt gedaan om de ontwrichte arm voorzichtig te verplaatsen, springt deze terug in de verkeerde positie, die bekend staat als "veerfixatie". Het onderzoek moet ook betrekking hebben op mogelijke bijkomende verwondingen zoals beschadiging van een zenuw. Noodzakelijke instrumentele onderzoeken instrumentele onderzoeken die nuttig zijn in individuele gevallen

  • Röntgenstraal van de schouder in 2 vlakken om het type te bepalen en eventuele bijbehorende benige verwondingen te bepalen.

    Röntgenfoto's kunnen ook worden gebruikt om de oorzaak van ontwrichting vast te stellen (bv. Dysplasie, enz.).

  • Echografie (vooral om een ​​laesie van een rotatormanchet uit te sluiten)
  • special Röntgenstraal afbeeldingen, bijv .: Velpeau-afbeelding (positionele relatie tussen humeruskop en kom), ventrodorsale 60 ° interne rotatie afbeelding (Hill-Sachs-weergave), afbeelding van het kokerprofiel
  • MRI van het schoudergewricht
  • CT (indien nodig lucht-artro-CT)

De diagnose door middel van een MRI staat bij veel blessures centraal. Het belang is gebaseerd op het feit dat de omvang van het letsel het beste kan worden bepaald met een MRI, aangezien een MRI-afbeelding laat zien gewrichten en zachte weefsels erg goed.

Hierdoor kan de behandelplanning optimaal worden bepaald. Een MRI kan benige verwondingen aan het licht brengen, zoals een inkeping in het achteroppervlak van de hoofd van de opperarmbeen. Op het gewricht bevindt zich een speciale oogmarkering lip.

Dit is een ring van ligamenten die rond de gewrichtskoker ligt. De MRI laat duidelijk een loslating van dit gewricht zien lip. Een belangrijk criterium is ook de beoordeling van de voorwaarde van de bicepspees en zenuwen lopend er.