Operatieve therapie van schouderdislocatie | Therapie van schouderdislocatie

Operatieve therapie van schouderdislocatie

Na een schouderdislocatie is de hoogste prioriteit het bereiken van een zo snel mogelijke reductie. Anders kan de slechte uitlijning leiden tot beschadiging van zacht weefsel en een stoornis in de bloedsomloop. Als een dergelijke poging tot reductie op een conservatieve manier niet succesvol is, hebben de getroffenen absoluut een chirurgische behandeling nodig.

Naast deze hoofdindicatie zijn er andere opstellingen die een operatie vereisen om schouderdislocatie te behandelen. Ondanks een succesvolle conservatieve poging tot reductie, kan een operatie nog steeds nodig zijn in speciale gevallen waarin de instabiliteit aanhoudt. Traumagerelateerde dislocaties kunnen ook worden geopereerd, ongeacht of het een eerste of terugkerende dislocatie is.

Als patiënten jong en actief zijn in de sport, heeft ook een chirurgische behandeling de voorkeur. De reden hiervoor is dat er een verhoogd risico is op een terugkerende schouderdislocatie achteraf als een puur conservatieve behandeling wordt toegepast. Een operatie verkleint deze kans op herhaling.

In het algemeen is een operatie nodig wanneer patiënten na herstel weer het volle gewicht op hun schouders willen zetten en het doel is om de functionaliteit volledig te herstellen. Over het algemeen moet de beslissing voor een operatie altijd individueel worden genomen, rekening houdend met verschillende aspecten. Naast de reeds genoemde factoren, zoals leeftijd en mate van activiteit, zijn ook aspecten als bestaande schade aan de schouder, de mate van instabiliteit of neurologische afwijkingen van belang.

Extra verwondingen aan botten, kraakbeen of zenuwweefsel veroorzaakt door dislocatie zijn ook een indicatie voor een operatie. Het verloop van een operatie bij een schouderdislocatie kan worden onderscheiden naar type toegangsweg en type reconstructie. Tegenwoordig heeft de arthroscopische variant de voorkeur boven open chirurgie.

Voor de open toegangsroute wordt aan de voorzijde een incisie van circa 10 cm gemaakt. In artroscopiewordt de operatie uitgevoerd volgens het sleutelgatprincipe. Beide instrumenten en een minicamera worden door drie kleine incisies ingebracht om gewonde structuren te behandelen.

Dit kunnen de gezamenlijke capsule, ligamenten of het gewricht lip, de zogenaamde "labrum glenoidale". Bij ernstigere dislocaties kunnen ook botstructuren zijn aangetast, die ook intraoperatief kunnen worden behandeld. De exacte chirurgische procedure hangt af van welke structuren gewond zijn geraakt.

Schade aan labrum en capsule kan zowel open als artroscopisch worden geopereerd, waarbij het labrum vaker artroscopisch wordt behandeld. In het geval van een capsuleletsel, kan een capsule-aanscherping of een capsuleverschuiving worden uitgevoerd, wat een capsuleverminderende procedure is. Bij een schouderdislocatie kan een scheur in de rotator manchet kan optreden, die ook artroscopisch kan worden gereconstrueerd.

Botachtige betrokkenheid manifesteert zich soms als een traan breuk van de tuberculum majus van de opperarmbeen. In dat geval kan het fragment worden gefixeerd met een schroeffixatie of een hechtankerfixatie. Welke procedure uiteindelijk wordt gebruikt, wordt meestal per geval bepaald.

Over het algemeen schouder artroscopie heeft de voorkeur boven een operatie omdat dit minder riskant is. In het algemeen zijn er altijd algemene en specifieke risico's verbonden aan chirurgie, zo ook bij chirurgische behandeling van schouderdislocatie. De algemene risico's van schouderdislocatiechirurgie zijn onder meer bloeden hematoom vorming, verwonding van de omliggende zenuw en zacht weefsel, infectie, trombose en pulmonaal embolie.

In de latere cursus wond genezen Ook afwijkingen van de littekens spelen een rol. Afhankelijk van het feit of er een open of arthroscopische operatie is uitgevoerd, kan de omvang van de risico's variëren. Wondgenezing aandoeningen komen bij een arthroscopische benadering minder voor dan bij open chirurgie met een grote huidincisie.

Het is algemeen aanvaard dat artroscopie is minder riskant bij schouderdislocatie dan open access-chirurgie. De specifieke risico's van de operatie zijn bijvoorbeeld een permanente bewegingsbeperking tot en met verstijving van de schoudergewricht. Als een laat gevolg kan een chirurgische behandeling van de schouder ook leiden tot artrose, dwz niet-inflammatoir, degeneratief kraakbeen schade.

Artrose van de schoudergewricht is medisch bekend als omartrose. Het is ook mogelijk dat tijdens de operatie ingebracht metaal of vreemd weefsel tot complicaties kan leiden. Deze omvatten losraken of infectie van het materiaal.

Na een schouderdislocatie dienen patiënten speciale richtlijnen te volgen die specificeren hoe lang men na de operatie niet aan sport mag doen en hoeveel spanning er moet worden uitgeoefend. Tijdens de eerste 6 weken moet de schouder zoveel mogelijk worden beschermd en niet te zwaar worden belast. Zuivere belasting is de eerste 3 maanden verboden.

Hoe lang u een bepaalde sport niet mag beoefenen, verschilt van persoon tot persoon. Zogenaamde ‘cyclische’ sporten zoals jogging of het fietsen kan na slechts 3 maanden worden hervat. Voor sporten als zwemmen of spelen tennis, omdat de schouder bij deze sporten zwaarder wordt belast.

Sporten met een hoog risico voor de schouder, zoals handbal of vechtsporten, dienen ten minste 9 maanden te worden onderbroken. Als algemene richtlijn moeten de getroffenen vrij zijn van pijn en hun volledige vermogen om onder druk te werken moet worden herwonnen door middel van therapeutische maatregelen. Uiteindelijk kan het individuele genezingsproces gedurende de duur van het sportverlof duren.