Scintigrafie uitgelegd

Scintigrafie (van het Latijnse scintilla - vonk) is een diagnostische beeldvormingsprocedure die wordt gebruikt in radiologie om langdurige functionele processen te detecteren. Om een ​​scintigram te maken, moeten tracerstoffen worden toegediend (dit radiofarmaceuticum is een chemische stof die is gelabeld met een radiologisch actieve stof zodat een ophoping van de tracer in het weefsel wordt bereikt, waardoor de functie van het betreffende orgaan kan worden gecontroleerd Door de klassieke statiek scintigrafie Het is niet mogelijk om te kijken naar orgaanfuncties die veranderen binnen het onderzoeksproces, omdat het productieproces van het scintigram wel een half uur kan duren. Echter, planair scintigrafie is geschikt voor het registreren van metabolische activiteit in de orgaanstructuren van het lichaam, aangezien het een afbeelding produceert die meerdere vlakken weergeeft. De ontwikkeling van scintigrafie is grotendeels te danken aan de uitvinders van de gammacamera, Kuhl en Edwards, die het in 1963 presenteerden.

Werkwijze

Het principe van scintigrafie is gebaseerd op het afbeelden van metabolisch actieve orgaansystemen van het lichaam met behulp van tracerstoffen die zich na absorptie​ Deze toegepaste tracerstoffen zijn radioactief en zenden dus gammastraling uit in het milieu. De straling wordt gemeten met behulp van een gammacamera, die zich boven het te onderzoeken orgaan bevindt en de activiteit kan registreren distributie​ Het gebruik van zogenaamde collimatoren is onmisbaar voor het functioneren van de gammacamera's, omdat deze de uitgezonden straling kunnen bundelen. Naast het bundelingseffect dienen collimatoren ook om de straling te selecteren, aangezien schuin invallende fotonen door de openingen worden geabsorbeerd. De collimatoren verhogen de gevoeligheid van planaire scintigrafie bij een gedefinieerde penetratiediepte. Vanwege de mogelijke overlapping van beeldvlakken bij scintigrafie zijn pathologische functionele veranderingen vaak pas detecteerbaar vanaf een grootte van meer dan 1 cm. Bij vlakke scintigrafie worden technetiumpreparaten vaak gebruikt als radiofarmaceutica omdat ze in de bloedbaan worden getransporteerd maar niet in metabolische processen worden geïntegreerd. De uitgezonden gammastraling wordt nu omgezet in lichtflitsen door scintillatiekristallen in de gammacamera. Door een rekenproces wordt een elektronisch signaal gegenereerd dat resulteert in de mate van zwartheid in het scintigram. Scintigrafie is onderverdeeld in verschillende systemen:

  • Statische scintigrafie: deze methode is een supergroep die bestaat uit hotspot-scintigrafie en koud-vlekscintigrafie. Een exacte afbakening van beide methoden is echter niet altijd mogelijk, zodat vaak de term statische scintigrafie wordt gebruikt.
  • Koud spotscintigrafie: deze procedure wordt voornamelijk gebruikt voor het afbeelden van niet-pathologische weefsels. Met de hulp van koud spotscintigrafie, is het mogelijk om een ​​nauwkeurige beoordeling van een orgaan te verzekeren met betrekking tot de grootte, locatie en vorm. Bovendien is de procedure ook een krachtig diagnostisch hulpmiddel bij pathologische ruimtebeslissende processen met bestaande opslagdefecten (cold spots). De procedure is van bijzonder diagnostisch belang bij het onderzoek van myocardiale en cerebrale perfusie en bij de detectie van pulmonale embolie​ De bijzonder oppervlakkige glandula thyroidea (schildklier) vertegenwoordigt een optimaal onderzoeksobject, waarin pathologische veranderingen vanaf 5 mm kunnen worden gedetecteerd.
  • Hot-spot-scintigrafie: in tegenstelling tot cold-spot-scintigrafie gebruikt deze methode radiofarmaca, die zich voornamelijk ophopen in metabolisch actieve gebieden. Hierdoor wordt deze methode gebruikt om pathologische processen te detecteren. Er is geen minimale grootte van het pathologisch veranderde gebied, aangezien de detectie van deze structuur bijna uitsluitend afhangt van de activiteit van het weefsel. Als gevolg hiervan is hotspot-scintigrafie de voorkeursmethode voor vroege detectie voor veel ziekten met regionaal beperkte veranderingen. Als verdere indicaties voor hotspot-scintigrafie zijn met name tumoren en mogelijk metastasen evenals trombi en schildklierknobbeltjes.
  • Sequentiële scintigrafie: als een andere superset van scintigrafie onderscheidt deze methode zich van statische scintigrafie, aangezien in de laatste alleen een toestand van activiteit kan worden afgebeeld die een evenwicht heeft bereikt en die niet of nauwelijks verandert. Aanvullende dynamische informatie over verschillende fasen van het metabolisme kan niet worden verzameld met de statische methode. Alleen sequentiescintigrafie kan processen zoals de perfusie van een orgaan in beeld brengen. Vaak vereist het een nauwkeurige beoordeling van de functionele beperking van een orgaansysteem, wat alleen mogelijk is door aanvullende computerverwerking van de resultaten.

Naast conventionele scintigrafie is er ook de mogelijkheid om een ​​methode te gebruiken die gebaseerd is op het basisprincipe van scintigrafie, enkele fotonemissie computertomografie (SPECT). De voordelen van scintigrafie ten opzichte van SPECT-scanning zijn onder meer:

  • De duur van de SPECT-scan is bijna een uur voor een hele lichaamsscan. De scintigrafische scan vereist slechts ongeveer de helft van de tijd.
  • Bovendien is conventionele scintigrafie de meer kosteneffectieve procedure.

De nadelen van scintigrafie ten opzichte van SPECT-scan zijn de volgende:

  • Vanwege de grotere penetratiediepte is het gemakkelijker om diepere foci van ziekte te diagnosticeren. Bovendien wordt het oplossend vermogen als beter beschouwd, ongeacht de diepte van de weefselstructuur van de te onderzoeken SPECT-scan.
  • Bovendien is de ruimtelijke toewijzing van de structuren in de scintigrafie veel moeilijker dan in de SPECT-scan.

De volgende scintigrafiemethoden zijn onder meer bekend:

Bij elke methode worden de indicatiegebieden (toepassingsgebieden) weergegeven.