Functie | Zenuwcel

Functie

Zenuwcellen kunnen ingangssignalen verwerken en op basis daarvan nieuwe signalen verzenden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen prikkelende en remmende zenuwcellen. Opwindende zenuwcellen verhogen de kans op een actiepotentiaal, terwijl remmende factoren het verminderen.

Of het nu een zenuwcel boeit of niet hangt in wezen af ​​van de neurotransmitter dat deze cel uitzendt. Typische exciterende neurotransmitters zijn glutamaat en acetylcholine, terwijl GABA en glycine remmen. Andere neurotransmitters zoals dopamine kan prikkelen of remmen, afhankelijk van het type receptor op de doelcel.

De prikkelende en remmende signalen die de zenuwcellen bereiken, worden ruimtelijk en temporeel geïntegreerd en "omgezet" in actiepotentialen. Dus een enkel signaal dat een zenuwcel heeft niet noodzakelijk een effect; in tegenstelling tot spiercellen, waar elk signaal leidt tot het openen van ionenkanalen en dus tot een samentrekking van de spiercel. als daarentegen de excitatie van de zenuwcel drempeloverschrijdend is, geldt het alles-of-niets principe: het getriggerde actiepotentiaal heeft altijd dezelfde amplitude. Een modulatie van de activiteit kan dus alleen plaatsvinden via de frequentie van de actiepotentialen, niet via hun intensiteit. De situatie is anders met signalen die afkomstig zijn van axonen van andere zenuwcellen: hier kan tijdelijk opgehoopte excitatie leiden tot een hogere gevoeligheid van de cel voor dit signaal. Dit fenomeen staat bekend als langdurige potentiëring en is bijvoorbeeld mede verantwoordelijk voor leren processen en geheugen vorming.

Taken van de zenuwcel

Zoals de gelijknamige cellen van de zenuwstelsel, neuronen spelen een beslissende rol in sensorische en motorische functies, de coördinatie van vegetatieve functies en cognitieve prestaties. De zenuwstelsel kan functioneel onderverdeeld worden: het somatisch zenuwstelsel voert taken uit die van belang zijn voor interactie met de omgeving. Deze omvatten de innervatie van skeletspieren en het waarnemen van externe prikkels, bijvoorbeeld via het gezichtsvermogen.

Het autonome zenuwstelsel coördineert de functie van interne organen en past hun activiteit aan prikkels uit de omgeving aan. Het kan verder worden onderverdeeld in het symfatische, parasympathische en enterische zenuwstelsel. De sympathische zenuwstelsel heeft functies die nodig zijn in de zin van een vecht-of-vluchtreactie, dwz een stressreactie op prikkels uit de omgeving.

Het verhoogt hart- kracht en bloed druk, verwijdt de bronchiën en vermindert de activiteit van het maagdarmkanaal. Omgekeerd is een activering van de parasympathische zenuwstelsel leidt tot een activering van het maagdarmkanaal (rust en spijsvertering) en een vermindering van bloed druk en hart- werk. Het enterische zenuwstelsel daarentegen werkt voornamelijk onafhankelijk van het centrale zenuwstelsel en coördineert functies binnen het maagdarmkanaal en wordt gemoduleerd door het symfatische en parasympathische zenuwstelsel.

Het centrale zenuwstelsel daarentegen kan worden onderverdeeld in kerngebieden met motorische, sensorische, sympathische, parasympathische en hogere cognitieve functies, die op verschillende locaties in de hersenen or spinal cord. Een zenuwcel heeft veel dendrieten, die een soort verbindingskabel zijn naar andere zenuwcellen om daarmee te communiceren.

  • Zenuwcel
  • dendrite

Naast de neurieten, die maar in één richting leiden, zijn er nog andere verlengstukken van de zenuwcel, de dendrieten (= Griekse boom).

De dendrieten zijn veel korter dan de lange neuriet en bevinden zich in de buurt van het cellichaam (perikaryon). Meestal zijn ze aanwezig in de vorm van een grote dendrietboom. Hun taak is om prikkels te ontvangen van andere zenuwcellen.

Het verbindende element, de "interface" tussen individuele neuronen, wordt een synaps genoemd.

  • Zenuw einde (Axon)
  • Boodschappersubstanties, bijv. Dopamine
  • Ander zenuwuiteinde (dendriet)

Hier is het einde van het lange zenuwcelproces (axon einde) van het ene neuron de dendrietboom van een ander neuron tegenkomt. De interactie tussen de twee vindt plaats via een chemische zender, een neurotransmitter; het proces is dus vergelijkbaar met een "elektrochemische koppeling". Eén neuron kan op deze manier met maximaal 10,000 andere worden verbonden, wat resulteert in een totaal aantal synapsen van naar schatting een biljoen (een 1 met 15 nullen!)! Deze onderlinge verbinding van neuronen leidt tot een complex neuraal netwerk - of meerdere functioneel te onderscheiden netwerken.