Postnucleotomiesyndroom

Het zogenaamde postnucleotomiesyndroom verwijst naar functionele beperkingen en pijn die het gevolg kan zijn van een chirurgische ingreep die nucleotomie of discectomie wordt genoemd. In sommige gevallen kan een hernia leiden tot een chirurgische ingreep die niet kan worden vermeden, omdat er anders een risico bestaat op onherstelbare zenuwschade dat zou leiden tot verlamming. Deze ingreep (nucleotomie of discectomie) omvat het verwijderen van de verzakte gelatineuze kern van de schijf.

Veroorzaken

Er zijn veel mogelijke oorzaken voor de ontwikkeling van het postnucleotomiesyndroom. Onder hen zijn de volgende: Deze complicaties kunnen fatale gevolgen hebben voor de patiënt:

  • Verkeerde indicatie voor operatie
  • Operatie op de verkeerde hoogte van de wervelkolom
  • Onvoldoende verlichting van de schijf
  • Ontsteking (en) na een operatie
  • Instabiliteit van de wervelkolom
  • Littekens als gevolg van verminderde proliferatie van bindweefsel
  • Herhaaldelijk verschoven schijven als gevolg van weefselveranderingen

Symptomen van postnucleotomiesyndroom

Aanhoudend pijn die beweging ernstig beperkt, is typerend voor het postnucleotomiesyndroom. Pijn in de lumbale wervelkolom, heup, been or kniegewricht is kenmerkend en de mate van deze pijn is vergelijkbaar met de pijn vóór de operatie. Om deze reden wordt er soms ten onrechte van uitgegaan dat de operatie is mislukt en de pijn aanhoudt. Maar dit is een nieuwe oorzaak van pijn en daarom behoefte aan behandeling.

Postnucleotomiesyndroom in de lumbale wervelkolom

De lumbale wervelkolom bestaat uit vijf wervels, die zijn gebaseerd op een gemeenschappelijke basisvorm. Het verbindt de thoracale wervelkolom met de heiligbeen (Os heiligbeen). Door zijn anatomische positie aan het onderste uiteinde van de wervelkolom neemt het gewicht en bewegingsbelastingen bijzonder hoog op.

De lumbale wervelkolom kan daardoor gevoeliger zijn voor beschadigingen, zoals hernia. Klassiek komen hernia's voor in de onderste delen van de lumbale wervelkolom en, afhankelijk van welke zenuwwortel wordt aangetast, leidt tot karakteristieke symptomen. Omdat de motorische en gevoelige paden die door de spinal cord en zijn zenuwwortels zijn beschadigd door een hernia, zowel gevoelige sensaties als motorische gebreken en verlamming treden op.

Een mogelijke behandeling voor een hernia in de lumbale wervelkolom is nucleotomie, waarbij die delen van de schijf die zich uitstrekken tot in de wervelkanaal en comprimeer het spinal cord en zenuwwortels worden verwijderd. Na zo'n operatie brandend en diffuus pijn in de rug kan optreden, zelfs als de hernia is verwijderd. Dit wordt het post-nucleotomiesyndroom genoemd.

Omdat de lumbale wervelkolom vrij vaak wordt aangetast door een hernia in vergelijking met andere delen van de wervelkolom, wordt deze ook vaker blootgesteld aan chirurgische ingrepen, waardoor de kans op het optreden van postnucleotomiesyndroom toeneemt. Het postnucleotomiesyndroom wordt gekenmerkt door aanhoudende, dwz aanhoudende pijn, die min of meer resistent kan zijn tegen therapie. De operatie zorgt dus voor nieuwe pijnoorzaken in plaats van alle klachten weg te nemen zoals bedoeld.

De pijn is diffuus, brandend en steken. Aangenomen wordt dat ze worden veroorzaakt door weefselproliferatie in het operatiegebied. Na de operatie treden littekens en zenuwirritaties op, die betrokken zijn bij het ontstaan ​​van pijn.

Daarnaast zijn er nog andere oorzaken van pijn. Littekens leiden tot verklevingen tussen verschillende bindweefsel en benige delen van de wervelkolom, wervelkanaal en spinal cord​ Als gevolg van de operatie kan de wervelkolom instabielheden vertonen op het geopereerde gebied, die de zenuwwortels beschadigen.

Andere psychologische en fysieke factoren worden besproken bij de ontwikkeling van pijn bij het postnucleotomiesyndroom. Wanneer de wervels pijnlijk in elkaar grijpen door het verwijderen van de beschadigde tussenwervelschijf, dit wordt "telescoperen" genoemd. Meestal wordt dit pijnlijke syndroom veroorzaakt door complicaties tijdens de operatie of door valse indicaties.

Het risico kan dus worden verkleind door een strikte indicatie. Er spelen echter ook andere factoren (zie hierboven) een rol bij de ontwikkeling van de pijn.De therapeutische benaderingen omvatten zowel milde tot sterke (bijv. morfine) pijnstillers en gedragstherapie​ Deze laatste worden bijvoorbeeld geïmplementeerd in de training van patiënten en pijnbeheersing. Over het algemeen is de pijn echter zeer resistent tegen therapie en ontsnapt in sommige gevallen volledig aan alle therapie.