Overlevingspercentage | Ewing's sarcoom

Overlevingskans

Overlevingspercentages in het algemeen worden in de geneeskunde gegeven als een statistische waarde van het “5-jaarsoverlevingspercentage”. Dit drukt in procenten het aantal overlevenden uit na 5 jaar in een gedefinieerde patiëntengroep. Voor Het sarcoom van Ewingligt het vermelde overlevingspercentage tussen 40% en 60-70%.

Dit brede bereik is het gevolg van het feit dat het overlevingspercentage afhangt van de aantasting van het betreffende botgebied. Als botten van de armen en / of benen zijn aangetast, is de overlevingskans na 5 jaar 60-70%. Als het bekkenbeenderen worden beïnvloed, is het overlevingspercentage 40%.

Hoe hoog is het risico op terugval?

Het gemiddelde overlevingspercentage na 5 jaar is 50%. Hier kan men aannemen dat dit een agressieve en kwaadaardige is kanker. Het overlevingspercentage van 5 jaar geeft aan dat gemiddeld de helft van alle gediagnosticeerde Het sarcoom van Ewing leidt tot de dood. Als het echter na 5 jaar succesvolle behandeling van Ewing sarcoom geen verdere bevindingen kunnen worden gedetecteerd, de kanker zou worden genezen.

Nazorg

aanbevelingen:

  • In jaar 1 en 2: moet om de drie maanden een klinisch onderzoek plaatsvinden. Dit omvat meestal een lokaal Röntgenstraal controle, laboratoriumtests, een CT van de thorax en een skelet van het hele lichaam scintigrafie. Eens in de zes maanden wordt meestal een lokale MRI uitgevoerd.
  • In het jaar 3 tot 5: een klinisch onderzoek moet om de zes maanden worden uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek heeft een local Röntgenstraal controle, laboratoriumtests, een CT van de thorax en een skelet van het hele lichaam scintigrafie worden meestal uitgevoerd. Eenmaal per jaar wordt meestal een lokale MRI uitgevoerd. - Vanaf jaar 6 wordt doorgaans één keer per jaar het volgende uitgevoerd: een Röntgenstraal controle met laboratoriumonderzoek en een CT van de thorax en een skelet van het hele lichaam scintigrafie en een lokale MRI.

Samengevat

De ziekte (Het sarcoom van Ewing) dankt zijn naam aan de eerste beschrijving door James Ewing in 1921: zeer kwaadaardige tumoren die ontstaan ​​uit gedegenereerde primitieve neuroectodermale cellen (= onrijpe voorlopercellen van zenuwcellen). Ewing-sarcomen behoren dus tot de primitieve, kwaadaardige, solide tumoren. Zoals hierboven al vermeld, treffen de sarcomen van Ewing voornamelijk de middelste delen van de lange buis botten en het bekken, maar dat kan ook de bovenarm (= opperarmbeen) of de ribben worden beïnvloed, zodat parallel aan de osteosarcoom verschijnen.

Vanwege de bijbehorende tekenen van ontsteking, verwarring met osteomyelitis is denkbaar. Vanwege metastasen, die zeer snel optreden (ongeveer 1⁄4 van alle patiënten vertoont al een zogenaamde dochter metastasen bij diagnose), kunnen Ewing-sarcomen worden gevonden in zacht weefsel vergelijkbaar met rabdomyosarcoom.

De longen worden meestal het meest getroffen door metastasen. De oorzaken die verantwoordelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van Ewing sarcoom zijn nog onbekend. Momenteel wordt echter aangenomen dat noch de genetische component (erfelijkheid), noch een reeds uitgevoerd radiotherapie kan verantwoordelijk worden gehouden voor de ontwikkeling.

Het is echter gebleken dat het sarcoom van Ewing vaak voorkomt wanneer er skeletafwijkingen in de familie zijn of wanneer patiënten lijden aan retinoblastoom (= kwaadaardige retinale tumor die optreedt tijdens de adolescentie) vanaf de geboorte. Onderzoek heeft aangetoond dat tumorcellen van de zogenaamde familie van Ewing-sarcoom een ​​verandering vertonen op chromosoom nr. 22.

Aangenomen wordt dat deze mutatie (genetische verandering) bij ongeveer 95% van alle patiënten aanwezig is. Ewing-sarcomen kunnen zwelling veroorzaken en pijn in de getroffen regio ('s), die ook gepaard kunnen gaan met functionele beperkingen. Fever en matige leukocytose (= toename van het aantal leukocyten in de bloed) zijn ook denkbaar.

Vanwege de mogelijkheid van verwarring met bijvoorbeeld osteomyelieten (zie hierboven), is een diagnose niet altijd gemakkelijk en kan daarom een biopsie (= onderzoek van fijn weefsel van een weefselmonster) naast de beeldvormende procedures (röntgenonderzoek). Therapeutische benaderingen worden meestal op verschillende niveaus toegepast. Enerzijds voorziet het zogenaamde therapieplan preoperatief meestal in chemotherapeutische behandeling (= neoadjuvante behandeling). chemotherapie).

Zelfs na de operatieve verwijdering van de Ewing sarcoomwordt de patiënt therapeutisch behandeld door bestralingstherapie en, indien nodig, vernieuwd chemotherapie. Dit is waar een verschil mee osteosarcoom wordt merkbaar: in vergelijking met het Ewing-sarcoom heeft het osteosarcoom een ​​lagere stralingsgevoeligheid. Of recidieven (hernieuwde tumorgroei) optreden, hangt sterk af van de mate van metastasevorming, de respons op preoperatieve chemotherapie en de "radicaliteit" van de tumorverwijdering. Momenteel wordt aangenomen dat de overlevingskans na vijf jaar ongeveer 50% is. Met name chirurgische verbeteringen in de afgelopen 25 jaar hebben het mogelijk gemaakt om de overlevingskans te verbeteren