Overdosering | Keppra®

Overdosering

Een overdosis Keppra® kan verschillende symptomen veroorzaken. Deze omvatten slaperigheid, agressie en verminderd bewustzijn. In het ergste geval kan een overdosis ook ademhalingsproblemen veroorzaken Depressie en coma.

Vooral de kortademigheid kan, indien niet snel behandeld, ook leiden tot de dood van de patiënt. Een overdosis wordt behandeld door de maag of het schoonmaken door op te wekken misselijkheid​ Op deze manier kan worden voorkomen dat veel van het medicijn in de bloed.

Keppra® kan verschillende ongewenste bijwerkingen veroorzaken. De meest voorkomende bijwerkingen zijn vermoeidheid, slaperigheid en duizeligheid. Deze bijwerkingen komen vooral vaak voor aan het begin van de behandeling en zouden aanzienlijk moeten verdwijnen na een bepaalde periode van acclimatisatie aan het medicijn.

Andere vaak voorkomende bijwerkingen zoals ontsteking van de nasopharynx en frequent hoofdpijn kan ook voorkomen. Verder verlies van eetlust, Depressie, evenwicht aandoeningen, hoesten, pijn in de buik, tremoren, diarreehuiduitslag Bijwerkingen die af en toe zijn opgetreden, zijn een verminderd aantal bloedplaatjes (bloedplaatjes) en bloed celaantallen (leukocyten), gewichtsverlies of gewichtstoename, mentale stoornissen tot suïcidale gedachten, hallucinaties, woede, verwarring, paniekaanvallen en emotionele instabiliteit. Effecten op geheugen en coördinatie zijn ook mogelijk. Zeer zelden persoonlijkheidsstoornissen, lever falen, overactiviteit van de spieren, pancreatitis, ontsteking van de lever (hepatitis) en infectie in het algemeen zijn waargenomen. Als er bijwerkingen worden waargenomen bij de patiënt, moet hij / zij de behandelende arts informeren en mogelijk moet de dosis van de medicatie worden aangepast of vervangen door een andere, meer verdraagbare medicatie.

Rijgeschiktheid

Door de behandeling met Keppra®, vooral in het begin van de therapie, vertonen de meeste patiënten een sterke vermoeidheid en slaperigheid. Hierdoor daalt ook de concentratie. Dienovereenkomstig dient de patiënt af te zien van het besturen van voertuigen en het bedienen van gereedschappen en machines om zichzelf of anderen niet in gevaar te brengen.

Zelfs nadat de dosis is verhoogd, is het mogelijk dat de patiënt tijdelijk niet in staat is om een ​​auto te besturen. Na overleg met de behandelende arts dient de patiënt af te wachten hoe de medicatie wordt verdragen. Als het concentratie- en reactievermogen van de patiënt niet langer beperkt is, kan hij deze activiteiten hervatten.