WHO-niveauregeling | Pijntherapie

WHO-niveauregeling

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een viertraps-schema voor pijntherapie ontwikkeld dat oorspronkelijk is ontwikkeld voor tumorpatiënten, maar dat ook de basis vormt voor de behandeling van andere soorten pijn:

  • Fase 1: In de eerste fase van de behandeling niet al te ernstig pijnworden zogenaamde niet-opioïde analgetica gebruikt, dwz analgetica die niet tot de klasse van behoren opioïden. Deze omvatten paracetamol, metamizol en diclofenac. Deze analgetica worden gecombineerd met zogenaamde adjuvantia.

    Dit zijn medicijnen die zelf de pijn, maar zijn bedoeld om de bijwerkingen van de pijnstillers. Deze omvatten protonpompremmers om de maag, laxeermiddelen om de darm te ontspannen en te voorkomen constipatie en anti-emetica te verminderen misselijkheid en braken. Bovendien kan een combinatie met coanalgetica worden gebruikt.

    Coanalgetica hebben er zelf geen pijn-verlagend effect, maar ze kunnen het effect van de pijnstillers versterken. Sommige antidepressiva en anti-epileptica behoren tot deze groep.

  • Fase 2: Voor meer ernstige pijn, volgens fase 2 van het WHO-faseschema, nietopioïden van stadium 1 worden gecombineerd met opioïden met een lage potentie. Lage potentie opioïden behoren al tot de klasse van opioïden, maar hebben slechts een gemiddelde potentie.

    Deze omvatten tramadol, tilidine / naloxon en codeine. Ook op niveau 2 worden naast adjuvantia en coanalgetica gebruikt pijnstillers.

  • Fase 3: Voor zeer ernstige pijn komt fase 3 van het WHO-faseschema om de hoek kijken. In plaats van opioïden met een lage potentie, worden opioden met een hoge potentie gecombineerd met de niet-opioïde analgetica van stadium 1.

    Krachtige opioïden worden gekenmerkt door een zeer sterk analgetisch effect. Deze klasse omvat B. Fentanyl, buprenorfine, morfine, oxycodon en hydromorfon.

    De combinatie met coanalgetica en adjuvantia is ook op dit niveau verplicht.

  • Niveau 4: Ernstige pijn vereist vaak invasieve therapeutische methoden. Hier de pijnstillers worden via specifieke procedures rechtstreeks op de gewenste plaats van actie geïnjecteerd. Fase 4 omvat dus epidurale anesthesie (PDA) en spinale anesthesie (SPA), waarbij de pijnstiller dichtbij de spinal cord via een canule, evenals perifere lokale anesthesie, waarbij zenuwen kan direct worden geblokkeerd via een katheter. Daarnaast procedures zoals spinal cord stimulatie (SCS) zijn ook opgenomen in niveau 4.