Chronische longziekten | Longkanker

Chronische longziekten

Andere risicofactoren zijn onder meer chronisch long ziekten zoals tuberculose, waar restweefselbeschadiging zich kan ontwikkelen tot zogenaamde littekencarcinomen.

Genetische factoren

Als een van de ouders ziek wordt, neemt het persoonlijke risico 2-3 keer toe.

Vormen van longcarcinoom

Niet-kleine cel long kanker (NSCLC) Dit omvat plaveiselcelcarcinoom, dat voornamelijk centraal in de long en is verantwoordelijk voor bijna de helft van alle longkankers. De kanker cellen groeien minder snel dan bijvoorbeeld in kleine cellen longkanker, maar reageren daardoor ook minder goed op chemotherapie of bestralingstherapie. Daarentegen wordt een operatie veel eerder overwogen vanwege de sterkere differentiatie van de omgeving.

Adenocarcinoom behoort ook tot de groep van niet-kleincellige bronchiale carcinomen. Ongeveer een op de tien longkankers is van dit type. Adenocarcinoom komt voornamelijk voor bij niet-roken vrouwen en neemt daardoor een bepaalde bijzondere positie in.

Grootcellige long kanker, die ook tot deze groep behoort, komt relatief zelden voor (vijf tot tien procent van alle kwaadaardige longtumoren). Deze drie tumortypen worden samen gegroepeerd onder de term niet-kleincellig longcarcinoom om ze te onderscheiden van kleincellig longcarcinoom. In tegenstelling tot de laatste groeien alle drie de tumortypen langzamer en blijven ze langer gelokaliseerd, dwz ze vormen zich metastasen later (plaveiselcelcarcinoom en grootcellig longcarcinoom eerder, adenocarcinoom zeer laat).

Bij alle soorten vindt metastase plaats via de lymfatische routes naar het naburige weefselvocht knooppunten, via de bloed schepen in de lever, hersenen, bijnieren en skelet (vooral in de wervelkolom). De beoogde therapie is altijd een operatie, maar dit is alleen mogelijk bij 1/3 van de patiënten. Kleine cel longkanker (SCLC) Kleincellige longkanker wordt ook wel havercelkanker genoemd vanwege de gelijkenis van de tumorcellen met haverkorrels.

Het is goed voor ongeveer 1/3 van alle bronchiale carcinomen en komt meestal voor in het midden van de long. Het kleincellige bronchiale carcinoom wordt gekenmerkt door zijn extreem snelle en invasieve groei, wat leidt tot vroege metastasen. De therapie bij uitstek is chemotherapie of bestraling, waarbij de tumorgrootte aanzienlijk kan krimpen, maar recidieven komen vaak voor.

In veel gevallen worden kleincellige bronchiale carcinomen gekenmerkt door hormoonproductie, wat kan leiden tot specifieke symptomen (zie paraneoplastisch syndroom onder symptomen). Bovendien zijn de bijwerkingen van chemotherapie mag niet worden verwaarloosd.