Spieren van de bovenarm | Het menselijke spierstelsel

Spieren van de bovenarm

De bovenarm doet voornamelijk vasthoudwerk en vereist daarom grote, sterke spieren. Deze omvatten de biceps-spier en de brachiale spier. De biceps-spier, ook wel biceps genoemd, is een tweekoppige spier die zijn oorsprong vindt in het schoudergebied en van hieruit aan de ellepijp onder het ellebooggewricht.

De biceps maakt indruk op sommige atleten als een sterk ontwikkelde bovenarmspier. In het ellebooggewricht, het zorgt ervoor dat de elleboog wordt gebogen als we gespannen zijn, en ook dat we de palm van onze hand naar binnen kunnen draaien als de elleboog gebogen is (supinatie​ Daarnaast zorgt de biceps ervoor dat we kunnen verlengen de bovenarm weg van het lichaam wanneer de schoudergewricht wordt gespannen en draait ook de schouder naar binnen als de elleboog gebogen is.

De musculus brachialis zit enigszins verborgen onder de biceps en is daarom alleen bij goed getrainde sporters van buitenaf zichtbaar. Het strekt zich uit van de opperarmbeen naar de straal. Als de spier wordt aangespannen, resulteert dit in flexie in het ellebooggewricht.

Op de rug van de bovenarm er zijn ook bovenarmspieren. Het is een driekoppige spier, de spiertriceps brachii of kortweg de triceps. Dit trekt in het gebied van de schouder en de achterste bovenarm naar de elleboog (olecranon), ook wel het grappige bot genoemd. Wanneer de triceps wordt aangespannen, wordt het ellebooggewricht gestrekt. Dus als een patiënt een haltertraining doet, traint hij eerst de biceps en de brachii-spier wanneer hij de dumbbells omhoog trekt en het ellebooggewricht buigt, dan traint hij de triceps wanneer hij de dumbbells langzaam naar beneden laat gaan en het ellebooggewricht weer recht.

Spieren van de onderarm

In tegenstelling tot de bovenarmspieren is de onderarm spieren houden geen spieren vast, maar ondersteunen eerder de hand bij het uitvoeren van zelfs kleine en zeer delicate bewegingen. Daarom zijn er een enorm aantal onderarm spieren in vergelijking met de bovenarmspieren. Er zijn in totaal vijf oppervlakkige en drie diepe buigspieren (buigspieren) te onderscheiden. Tot de vijf oppervlakkige buigspieren behoren: alle vijf de spieren ontstaan ​​aan de binnenzijde (mediale) zijde van het ellebooggewricht en strekken zich van hier uit naar de hand en soms naar de vingers.

Wanneer deze spieren aangespannen zijn, is er een lichte buiging in het ellebooggewricht en een buiging in het pols en vingers. De drie diepe buigspieren zijn: De eerste twee spieren zijn afkomstig van het binnenoppervlak van de onderarm botten en strekken zich van daar uit tot aan de vingers. Wanneer deze spieren aangespannen zijn, is er een lichte buiging in het ellebooggewricht en een buiging in het pols en vingers.

De Musculus pronator quadratus, aan de andere kant, trekt het onderste deel van de onderarm van de ellepijp naar de radius en zorgt zo voor een zekere veiligheid in de pols enerzijds en een draaiende handbeweging anderzijds, alsof men een brood wilde snijden en de hand zo moest draaien dat de rug van de hand naar boven wijst. Deze beweging heet pronatie in de geneeskunde, vandaar de naam van de spier. De volgende groep onderarmspieren is de zogenaamde radialisgroep.

De straal is een bot van de onderarm en wordt bij normaal gebruik een straal genoemd. De radialis-spieren vinden allemaal hun oorsprong in het gebied van het ellebooggewricht en bewegen van daaruit langs de straal naar de pols. Wanneer deze spiergroep aangespannen is, is er enerzijds een zwakke flexie in het gebied van het ellebooggewricht en anderzijds helpen spieren om een ​​volledige vuistsluiting te maken.

Bovendien zorgt het aanspannen van deze spiergroep ervoor dat de pols naar de zijkant buigt spaak​ Dit omvat: De laatste groep onderarmspieren zijn de strekspieren. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen oppervlakkige strekspieren en diepe strekspieren.

De oppervlakkige extensoren omvatten alle drie hun oorsprong in het gebied van het ellebooggewricht en trekken van hieruit naar de vingers. Als er spanning is in de corresponderende spieren, strekken we zowel de pols als de vinger gewrichten, we kunnen dan de vingers spreiden. De diepe extensoren dienen ook om de hand te bewegen.

De diepe extensoren omvatten: De eerste van deze spieren stelt ons in staat om de arm te draaien (supinatie) en strekt zich daarom uit van de ellepijp tot de straal. De volgende drie spieren ontstaan ​​in het gebied van de onderarm en strekken zich van daar uit tot aan de duim. Wanneer de spieren samentrekken, worden ze voornamelijk gebruikt voor de beweeglijkheid van de duim en zorgen ze ervoor dat we de duim weg van de hand kunnen strekken en ook terug naar de hand kunnen trekken (ontvoering en adductie).

Bovendien helpen ze om de pols naar de zijkant van de straal te trekken. De laatste spier, de Musculus extensor indicis, ontstaat ook in het gebied van de onderarm en trekt van hier naar de tweede vinger​ Wanneer gespannen, strekt het de pols en de tweede uit vinger.

  • De Musculus pronator teres
  • De spier flexor digitorum superfiscialis
  • De flexor carpi radialis-spier
  • De musculus flexor ulnaris
  • En de musculus palmaris longus.
  • De Musculus flexor digitorum profundus
  • De flexor pollicis longus-spier
  • En de musculus pronator quadratus.
  • De brachioradialis-spier
  • De Musculus extensor carpi radialis longus
  • En de musculus extensor carpi radialis brevis.
  • De Musculus extensor digitorum
  • De Musculus extensor digiti minimi
  • En de musculus extensor carpi ulnaris.
  • De Musculus-supinator
  • De ontvoerder pollicis longus
  • De Musculus extensor pollicis longus et brevis
  • En de musculus extensor indicis.