Nucleoside-analogen: werkzaamheid, gebruik en risico's

Een nucleoside-analoog is een stof die lijkt op een natuurlijk nucleoside. Dit zijn met name drugs gebruikt voor antivirale behandeling (bekend als nucleoside reverse transcriptaseremmers, NRTI's). Nucleoside-analogen spelen daarom een ​​belangrijke rol bij de behandeling van infectieziekten zoals hiv, hepatitis B (HBV), en hepatitis C (HBC).

Wat zijn nucleoside-analogen?

De term nucleoside-analoog is een verzamelnaam die wordt gebruikt in de menselijke geneeskunde en farmacologie. Het verwijst naar verschillende stoffen die overeenkomsten hebben met natuurlijke nucleosiden. Een nucleoside is een verbinding die bestaat uit een nucleïnezuurbase en pentose, een belangrijke component van nucleïnezuur (een essentieel element van DNA). Nucleoside-analogen lijken daarom op de bouwstenen van genetisch materiaal. Door deze eigenschappen slagen ze erin de virale replicatie te onderdrukken. Ze verminderen daardoor de virale belasting in het lichaam, wat leidt tot merkbare verbeteringen van specifieke ziektesymptomen. De belangrijkste nucleoside-analogen zijn de drugs ribavirine, zidovudine, abacavir, tenofovir, didanosine, stavudine en lamivudine​ Ze worden gebruikt om hiv te behandelen, hepatitis B (HBV), of hepatitis C (HBC).

Farmacologische effecten op het lichaam en organen

De werkzaamheid van nucleoside-analogen is grotendeels gebaseerd op hun structurele gelijkenis met de componenten van het genetisch materiaal. De bijbehorende stoffen worden door de cel opgenomen en ontwikkelen pas een relevant effect door een fosforylering die binnen de cel plaatsvindt. Tijdens dit proces zet de cel geleidelijk de nucleoside-analoog om in fosfaat residuen. De analogen worden onderdeel van het gegenereerde DNA als "valse" componenten. Dit leidt tot een onderbreking van een anderszins goed geconstrueerde DNA-keten en daarmee tot beëindiging van de polymerisatie. De reverse transcriptie van de cel wordt gestopt en het virus kan zich niet verder voortplanten. Dit resulteert na enige tijd in een aanzienlijke vermindering van de viral load in het lichaam.

Medische toepassing en gebruik voor behandeling en preventie.

Het toepassingsgebied van nucleoside-analogen vormt de therapie van virale infecties. Het belangrijkste gebied hier is de behandeling van hiv en hepatitis B (HBV). Ze werden voor het eerst toegediend als onderdeel van hiv therapie in 1987. De ontwikkeling van nucleoside-analogen markeerde het begin van een moderne combinatiebehandeling, die tot aanzienlijk therapeutisch succes leidde. Moderne preparaten van de jongere generatie worden eenmaal daags in de vorm van filmomhulling toegediend tablets voor oraal administratie​ Nucleoside-analogen zijn dus gemakkelijk voor patiënten om zelf in te nemen. De nucleoside-analogen staduvin, cytidine, zidovudine, lamivudine, abacavir, en inosine zijn momenteel beschikbaar voor de behandeling van HIV-infectie. Nucleoside-analogen zijn alleen beschikbaar voor de behandeling van hepatitis B (HBV) sinds het begin van de jaren 2000. Daarvoor het actieve ingrediënt lamivudine, ontwikkeld voor de behandeling van HIV-infectie, en de iets jongere adefovir werden toegediend. Moderne behandelingsbenaderingen zijn daarentegen gebaseerd op nucleoside-analogen. De drugs tenofovir en entecavir worden beheerd. Artsen hopen dat dit de ontwikkeling van resistentie zal verminderen en leiden tot meer succes op lange termijn therapie​ Nucleoside-analogen worden gecombineerd met andere stoffen om HBV te bestrijden. Binnen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika geldt een strikte recept- en apotheekvereiste, zodat ze alleen kunnen worden verkregen op voorschrift van een arts.

Risico's en bijwerkingen

Hoewel nucleoside-analogen als goed worden verdragen beschouwd, is het gebruik ervan niet zonder risico's en bijwerkingen. Gastro-intestinaal ongemak komt vaak voor na gebruik. Patiënten melden een ongerechtvaardigd gevoel van volheid, misselijkheid, braken en diarree​ Bovendien, algemene malaise en hoofdpijn kan ook voorkomen. Daarnaast zijn ook langdurige bijwerkingen denkbaar, die pas na meerdere jaren gebruik duidelijk worden. Vaak is het voorkomen van pancreatitis, myelotoxiciteit, polyneuropathie, melkzuur acidose en lipoatrofie. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat nucleoside-analogen toxisch zijn voor mitochondria​ De intensiteit van de toxische effecten hangt echter af van het specifieke preparaat dat wordt gebruikt. Patiënten die allergisch zijn voor het specifieke nucleosideanaloog dat wordt gebruikt, moeten het niet gebruiken, aangezien er een medische contra-indicatie is.