Diagnose van schildklierkanker

Diagnose

De patiënt wordt naar de zijne gevraagd medische geschiedenis (= anamnese) aan het begin van het contact met de dokter. Hier is het van belang of de schildklier is in grootte veranderd, of slikproblemen of een klonterig gevoel in de keel bestaan. Het is belangrijk om na te gaan of er schildklieraandoeningen in de familie voorkomen, zoals orgaanvergroting (= stria), hyperthyreoïdie, hypothyreoïdie, hypothyreoïdie of auto-immuunziekten die genetisch worden overgeërfd en leiden tot de ontwikkeling van schildkliercarcinomen (bijv. MEN = multiple endocriene neoplasie).

Daarnaast zal de arts vragen naar de medicatie van de patiënt en of hij of zij de afgelopen maanden contrastmiddelen heeft gebruikt. Contrastmedia met jodium kan leiden tot hyperthyreoïdie (hyperthyreoïdie) en kan problematisch zijn voor de verdere diagnostische procedure (zie scintigrafisch onderzoek). De dokter onderzoekt die van de patiënt schildklier als de patiënt zit: de nek wordt onderzocht en gecontroleerd op de aanwezigheid van een vergrote schildklier.

De schildklier wordt gepalpeerd in een volgende stap. Dit wordt gevolgd door een gedetailleerd fysiek onderzoek van de patiënt. Patiënten met abnormale palpatie van de schildklier, dwz die patiënten bij wie een of meer klieren in de schildklier merkbaar zijn tijdens de palpatie van de nek, worden ondervraagd over de familiegeschiedenis van de ziekte: als een verdere, daaropvolgende diagnostische stap wordt een scintigrafisch onderzoek van het schildklierweefsel uitgevoerd om de activiteit van het orgaan en vooral de functionele status van de nodulaire gebieden te beoordelen.

Functioneel actieve, hormoonproducerende schildkliercellen slaan op jodium. Deze eigenschap wordt gebruikt voor scintigrafie: De patiënt ontvangt jodium via een veneuze toegang geladen met de radioactieve marker 99mTechnecium-Pertechnat. Het jodium hoopt zich samen met het technecium op in het schildklierweefsel, waardoor de onderzoeker een kwantitatieve uitspraak kan doen over de schildklierfunctie.

Een zogenaamde koude knobbel, zoals meestal wordt aangetroffen in een cyste of schildklier kanker, slaat geen jodium op en duidt daarom niet op radioactiviteit. Als het koude knooppunt niet echovrij is in het ultrageluid onderzoek wordt een kwaadaardige tumor van de schildklier vermoed. In 5-8% van de gevallen is dit patroon van bevindingen een schildkliercarcinoom.

In tegenstelling tot het carcinoom is de cyste (onschadelijk) meestal echovrij, dwz hij lijkt volledig zwart in de ultrageluid beeld. Het betrouwbare onderscheid tussen een onschadelijke cyste en een kwaadaardige tumor van de schildklier kan alleen worden gemaakt na evaluatie van een fijne naald prik van het knooppunt. Monsterafname van de lokale laesie in de schildklier (= fijne naald biopsie) volgt het scintigrafisch onderzoek.

Het wordt uitgevoerd met een dunne naald, die in het verdachte deel van de schildklier eronder wordt ingebracht ultrageluid de begeleiding. De onderzoeker neemt een weefselmonster uit de koude knoop, dat histologisch wordt onderzocht, dwz op zijn celsamenstelling en structuren.