Contra-indicatie | Scintigrafie

Contra-

Er is geen strikte contra-indicatie voor a scintigrafie. Zelfs in het geval van zwangerschaphoeft deze beeldvormingsprocedure in principe niet achterwege te blijven, maar dient deze slechts in zeer uitzonderlijke gevallen te worden uitgevoerd na grondige beoordeling van de indicatie. Er is een relatieve contra-indicatie voor vrouwen die in de borstvoedingsfase zitten, aangezien kleine hoeveelheden van het radioactieve farmacon via moedermelk.

Borstvoeding moet daarom gedurende ten minste 48 uur na het scintigrafisch onderzoek worden onderbroken om blootstelling van de pasgeborene aan onnodige blootstelling aan de radioactieve stof te vermijden. Scintigrafie mag niet worden uitgevoerd tijdens zwangerschap. Hoewel de stralingsbelasting relatief laag is, zijn vooral kinderen erg vatbaar en kan een verstoorde ontwikkeling en blijvende schade optreden.

Om deze reden is een scintigrafie moet op zijn vroegst na de bevalling worden uitgevoerd en, indien nodig, alleen na het geven van borstvoeding. Voor elke scintigrafie dient de arts ook te vragen of de patiënt safe gebruikt anticonceptiemiddel of dat een zwangerschap zou kunnen bestaan. Bij twijfel, a zwangerschaptest moet vóór het onderzoek worden uitgevoerd.

Complicaties

Aangezien bij scintigrafie radioactieve stoffen worden toegediend die vervolgens tot straling leiden, dienen patiënten na de behandeling direct contact met zwangere vrouwen en kinderen te vermijden. Scintigrafie wordt over het algemeen niet gebruikt bij zwangere vrouwen. Niettemin moet worden gezegd dat de stralingsblootstelling tijdens scintigrafie zeer laag is en in het bereik van röntgenstraling ligt, dwz ongeveer 0.5 mSv (milli Sievert).

De meeste complicaties doen zich voor wanneer het radioactieve materiaal in de ader. Dit kan lichte verwondingen tot gevolg hebben bloed schepen or zenuwen, zoals bij elke injectie gebeurt. Infecties kunnen ook optreden als de naald op een niet-steriele manier wordt ingebracht. Hartritmestoornissen kan ook in zeldzame gevallen voorkomen. Over het algemeen zijn de complicaties na of tijdens een scintigrafie echter zeer gering.

Scintigrafie van de schildklier

Scintigrafie van de schildklier wordt gebruikt om de functie van schildklierweefsel en klieren te onderzoeken en is een veelgebruikte methode. in tegenstelling tot ultrageluid of sectionele beeldvorming (bijv. CT), het toont niet de structuur maar de activiteit en dus de productie van de schildklier hormonen. Hiervoor wordt een stof in de bloed door een arm ader, die zich ophoopt in de schildklier en zendt radioactieve straling uit.

Radioactief jodium of jodiumachtige stoffen zoals pertechnetaat (radioactief element: technetium) worden hier gebruikt, die worden opgenomen in de schildklier net als jodium. De radioactieve deeltjes worden verdeeld met de bloed in het lichaam en dus ook de schildklier bereiken. Bijna uitsluitend daar worden ze gedeeltelijk opgenomen.

De straling kan met een speciale camera worden gemeten en door een computer worden omgezet in een beeld. Met behulp van scintigrafie kunnen zowel overactieve hormoonproducerende gebieden (autonomie of "hot nodes") als functioneel inactieve gebieden ("cold nodes") worden geïdentificeerd. De laatste moet worden onderworpen aan verdere diagnostiek, omdat het in sommige gevallen kwaadaardige gezwellen betreft.

Daarnaast, scintigrafie van de schildklier na therapie kan worden gebruikt om de voortgang van succes of mislukking te volgen. In het geval van een schildklieraandoening Hashimoto-thyroiditiswordt meestal geen scintigrafie uitgevoerd. Om de diagnose te stellen of uit te sluiten, is het noodzakelijk om het bloed zeker te onderzoeken antilichamen (eiwitten gericht tegen de eigen structuren van het lichaam). Toch kan een scintigrafie ook nuttig zijn bij patiënten die lijden aan Hashimoto's thyroiditis, bijvoorbeeld als er extra knobbeltjes in de schildklier worden gevonden. Er is echter geen verband met de ziekte van Hashimoto, maar slechts een gelijktijdig optreden van twee schildklierveranderingen.