Hoe groot zijn de menselijke leerlingen? | Leerling

Hoe groot zijn de menselijke leerlingen?

De grootte van de mens leerling is relatief variabel. Een van de belangrijkste beïnvloedende factoren is de helderheid van de omgeving. Gedurende de dag is de leerling heeft een diameter van ongeveer 1.5 millimeter.

'S Nachts of in het donker de leerling verwijdt tot een diameter van acht tot zelfs 12 millimeter. Als gevolg hiervan varieert het ronde gebied van de pupil tussen 1.8 vierkante millimeter in helderheid en meer dan 50 vierkante millimeter in duisternis. De maximale pupilopening neemt meestal af met het ouder worden.

Functie van de leerling

Een vernauwing van de pupil veroorzaakt - vergelijkbaar met een camera - een vergroting van de scherptediepte. Dit is vooral belangrijk bij het maken van beelden in de buurt van objecten. Dienovereenkomstig treedt een reflexvernauwing van de pupil op tijdens bijna-accommodatie.

Bovendien worden randstralen vervaagd wanneer de pupil smal is, wat onscherpte veroorzaakt door sferische aberratie vermindert. De afhankelijkheid van pupilbreedte van helderheid zorgt ervoor dat er niet te veel en niet te weinig licht op het netvlies valt. De afference verloopt via de optische zenuw (oogzenuw, 2e hersenzenuw), die de lichtprikkel ontvangt, via talrijke stations naar het gebied pretectalis van de middenhersenen in de hersenen Daar begint het efferente pad, de informatie wordt naar een kerngebied in de middenhersenen geleid, de kern Edinger Westphal aan beide zijden, van waaruit de parasympathische vezels van de nervus oculomotorius (3e hersenzenuw) worden geactiveerd, die uiteindelijk leiden tot een samentrekking van de Musculus sfincter pupillen aan beide zijden en dus tot een vernauwing van de pupil.

In de loop van de vezels van het oog naar de middenhersenen en terug, kruisen vezels aan de andere kant ook gedeeltelijk. Daarom, wanneer een oog wordt verlicht, vernauwt niet alleen de pupil van dit oog zich (directe lichtreactie) maar ook de pupil van het andere oog (consensuele lichtreactie). Met de kennis van het afferente en efferente dij en het feit dat normaal gesproken beide pupillen bij belichting altijd samentrekken, kunnen bij een aandoening van het pupillomotorische systeem conclusies worden getrokken over de locatie van de schade: Als het afferente kanaal is verstoord (bijv. optische zenuw), zal er noch een directe, noch een consensuele lichtreactie optreden wanneer het aangedane oog wordt verlicht.

Wanneer het gezonde oog echter wordt verlicht, kunnen beide reacties worden geactiveerd. Het zieke oog kan daarom niet direct worden ingesnoerd, maar het kan met wederzijdse instemming zijn. Dit wordt amaurotische pupilstijfheid genoemd.

Als het efferent dij verstoord is (bijv. de oculomotorische zenuw), er is geen vernauwing in het aangedane oog, maar er is een consensuele vernauwing van de pupil van de andere kant, omdat de perceptie van de lichtprikkel (afference) intact is, zodat het gezonde tegenovergestelde zijkant kan zichzelf vernauwen als er licht op valt. Als de gezonde andere kant wordt verlicht, is de directe lichtreactie hier intact, maar de consensus aan de andere kant niet. Het aangedane oog kan daarom noch direct, noch consensueel vernauwen.

Dit wordt absolute pupilstijfheid genoemd. Een derde verstoring van de pupilreactie is pupillotonie. In dit geval is de pupil van het aangedane oog breder in licht en smaller in het donker dan die van het gezonde oog, waardoor de lichtreactie langzamer is, dwz uitzetting in het donker en vernauwing in licht wordt vertraagd.

De oorzaak is een aandoening van de parasympathische vezels in het efferent dij. Als de symptomatologie bovendien gepaard gaat met een verstoring van de spier reflexen in beide (vooral niet-triggerbaarheid van de achillespees reflex), wordt de ziekte ook wel genoemd Adie-syndroom. Het testen van de pupilreactie is standaard bij vrijwel elk klinisch onderzoek, het speelt ook een belangrijke rol bij coma en hersenen doodsdiagnostiek.