Achtergrond | Periradiculaire infiltratietherapie

Achtergrond

Bij periradiculaire therapie (PRT), pijnstillende en ontstekingsremmende geneesmiddelen (anesthetica /cortisone mengsel) worden toegediend aan de pijnlijke zenuwwortel met millimeterprecisie onder computertomografische (zie CT) of radiologische positiecontrole. EEN cortisone hiervoor wordt meestal een injectiespuit gebruikt.

  • Oriëntatiedraad op het achteroppervlak
  • Infiltratieplanning: diepte en laterale afstand tot de oriëntatiedraad
  • Bekkens
  • Uitgang zenuwwortel 1e sacrale wortel (S1) rechts
  • Vertebrale lichaam
  • Wervelgewricht
  • Wervelboog (Lamina)
  • Wervelende processus spinosus
  • Wervelkanaal

De figuur toont rechts een CT-geleide periradiculaire therapie van de eerste sacrale wortel (S1), die vooral vaak geïrriteerd is door een hernia van de laatste lumbale schijf (L5 / S1).

PRT leidt tot een beheersing van de ontsteking rond de zenuwwortel en op een decongestivum zenuwwortel. Bij een hernia kan soms een krimp van het verplaatste schijfweefsel worden waargenomen. Vaak zijn meerdere van dergelijke infiltraties nodig om het gewenste therapeutische effect te bereiken.

De zwelling van de zenuwwortel betekent dat er relatief meer ruimte is in het zenuwuitgangsgebied van de wervelkolom. En hoewel vernauwende botranden of een hernia in de lumbale of cervicale wervelkolom blijven, vrijheid van pijn kan worden behaald. Bovendien is de ontstekingsremmende werking van cortisone betekent dat de zenuwwortel niet meer zo gevoelig reageert op mechanisch of chemisch irriterende prikkels (bv schijfweefsel).

De procedure is geen vervanging voor chirurgische therapie, maar kan worden gebruikt als alternatief voor onmiddellijke chirurgie in geval van therapieresistente pijn bij afwezigheid van neurologische gebreken of slechts kleine neurologische gebreken. Het gebruik van computertomografie is niet absoluut noodzakelijk voor injectiebehandeling. Image converter (mobiel Röntgenstraal unit) ondersteunde infiltratie, open MRI en zelfs infiltratie zonder beeldvorming zijn mogelijk.

In het laatste geval oriënteert men zich op bepaalde punten op het lichaam (anatomische oriëntatiepunten). Bij een voldoende groot infiltratievolume is een nagenoeg exacte plaatsing van de injectiespuit voldoende omdat de toegediende werkzame stoffen in de omgeving worden verdeeld en toch effectief de samengedrukte zenuwwortel kunnen overstromen. Een exacte procedure met CT (computertomografie) als beeldvormingsmethode wordt niettemin aanbevolen, vooral als de infiltraties bedoeld zijn om een ​​diagnose te bevestigen.

De pijn therapeutisch effect is erg goed. De infiltratie kan meerdere keren worden herhaald, kent weinig complicaties en kan zowel poliklinisch als intramuraal worden uitgevoerd. Anesthesie is niet nodig.

De patiënt wordt op de zijne op de computertomografietafel gelegd maag​ De armen zijn naar voren onder het voorhoofd geplaatst. Vervolgens wordt een metalen oriëntatiedraad op het midden van de (meestal) lumbale wervelkolom op de blote rug gelijmd.

(Periradiculaire therapie is ook geschikt voor zenuwwortel irritatie van de cervicale en thoracale wervelkolom). Ten slotte wordt CT (computertomografie) gebruikt om een ​​overzichtsbeeld te krijgen van het aangetaste ruggebied. Aan de hand van dit beeld kan de arts de locatie van de pathologische uitgang van de zenuwwortel bepalen. Dit gebied wordt vervolgens nauwkeurig weergegeven met de CT (computertomografie).

Nadat de gewenste uitgang van de zenuwwortel is bepaald, worden de infiltratiediepte en de laterale afwijking van het midden van de wervelkolom voor infiltratie bepaald. De eerder bevestigde draad, die zichtbaar is als een punt op de CT-doorsnede op de rug van de patiënt, dient als oriëntatie. Een op de rug van de patiënt geprojecteerde lichtstrip toont de arts nu de infiltratiehoogte.

De bepaalde laterale afwijking van de oriëntatiedraad wordt gemeten met de liniaal en gemarkeerd op de huid. Na huiddesinfectie wordt de naald (canule) op zijn plaats gebracht. Met een canule die rekening houdt met de infiltratiediepte, wordt nu het vooraf bepaalde pad naar de zenuwwortel gestoken.

Om de juiste plaatsing te bevestigen, wordt de positie van de canulepunt ten opzichte van de zenuwwortel opnieuw weergegeven in de CT (computertomografie). Als de canuletip correct is, wordt het mengsel van een lokaal anestheticum en cortison geïnjecteerd zoals hierboven beschreven. Als de arts is afgeweken van de plaatsing van de canule, moet de positie van de canule worden gecorrigeerd en opnieuw worden gecontroleerd. Na de infiltratie moet de patiënt indien mogelijk 2 uur gaan liggen. Been zwakte door zenuwblokkade is mogelijk.