U6 Onderzoek

Wat is de U6?

Het U6-onderzoek is het zesde preventieve onderzoek in jeugd. Het wordt vaak een eenjarig onderzoek genoemd, omdat het meestal wordt uitgevoerd door de kinderarts op de leeftijd van 10 - 12 maanden. Naast de algemene basis volksgezondheid onderzoek, de belangrijkste focus ligt op het onderzoeken en beoordelen van mobiliteit, coördinatie, spel en sociaal gedrag. Daarnaast wordt ook het gezichtsvermogen onderzocht om eventuele visuele beschadigingen in het eerste levensjaar te kunnen herkennen en vroegtijdig te kunnen behandelen.

Wanneer vindt de U6 plaats?

Het U6-onderzoek is een van de aanbevolen kindcontroles en wordt uitgevoerd na de eerste 5 controles gemiddeld op de leeftijd van 10 - 12 maanden. Het onderzoek kan door de behandelende kinderarts worden uitgevoerd op zijn vroegst vanaf de 9e levensmaand en uiterlijk in de 14e levensmaand. Als het wordt gemist en niet binnen de gestelde tijd plaatsvindt, moeten de kosten door de ouders zelf worden betaald. Bovendien moet het tijdschema worden aangehouden, aangezien kleine kinderen zich in deze levensfase bijzonder snel en snel ontwikkelen en dan is een vergelijkbare beoordeling wellicht niet mogelijk.

Welke onderzoeken worden uitgevoerd?

Na het eerste gesprek met de ouders, de hoogte, hoofd omtrek en lichaamsgewicht worden gemeten. De gemeten waarden worden uitgezet op een zogenaamde percentielcurve om de lichamelijke ontwikkeling te vergelijken met die van kinderen van dezelfde leeftijd. Tijdens de daaropvolgende fysiek onderzoekworden eerst de vitale functies gecontroleerd.

Naast het controleren van de individuele orgels zoals de hart-, longen, lever, milt, darmen, mond, ogen en oren, worden ook de uitwendige geslachtsdelen onderzocht. Bij jongens palpeert de dokter de testikels en kijkt of ze binnen zijn het scrotum of als ze niet volledig zijn afgedaald en nog steeds in het lieskanaal of de buik te vinden zijn. Daarna volgen specifieke tests en interviews, die bij U6 moeten worden afgenomen.

De arts probeert op een speelse manier te testen of het kind kruipt, of het zich aan voorwerpen optrekt, hoe zijn zithouding eruitziet en of het rechtop kan zitten met de benen gestrekt. Bovendien, van het kind reflexen worden getest. Bijvoorbeeld de steunreflex, waarbij de baby zichzelf instinctief ondersteunt met zijn armen bij het voorover vallen.

Om de fijne motoriek te testen, test de arts of het kind objecten met de hele hand vastpakt of in staat is om de pincet te gebruiken en het object met duim en wijsvinger vast te pakken vinger. Om de spraak en het sociale gedrag van het kind te controleren, wordt aandacht besteed aan de manier waarop het kind communiceert. Ouders worden geobserveerd of er wordt gevraagd of het kind klanken of tweelettergrepige woorden gebruikt, of hij of zij eenvoudige aanwijzingen begrijpt, of hij of zij oplettend is of niet bekend is met de arts of het medisch personeel. Als er tijdens het tentamen bijzonderheden worden opgemerkt, kunnen verdere onderzoeken zoals laboratorium- of ultrageluid kan worden voorgesteld voor verdere verduidelijking.