Tik op de patella luxatie | Patellaire luxatie

Tik op de patella luxatie

De behandeling van een patellaire dislocatie begint meestal met een conservatieve poging voordat chirurgische maatregelen worden genomen, hoewel dit in 50% van de gevallen al tot blijvend succes kan leiden. Alleen als de therapie mislukt of de dislocatie zich opnieuw voordoet, wordt chirurgische therapie toegepast. De conservatieve therapiebenadering bestaat hier uit fysiotherapie en het aanbrengen van verbanden, orthesen, gips schelpen of banden.

Met behulp van deze maatregelen wordt eerst geprobeerd de patellaire spieren (vooral de quadriceps spier). Het aanbrengen van tapes - bij voorkeur kinesiotapes - is erop gericht de patella in de juiste positie of in zijn geleiderail te brengen om een ​​soepele beweging in de kniegewricht en om (terug) uitglijden te voorkomen. Het wordt daarom gebruikt om de knieschijf in de juiste positie.

Daarnaast kan het aanbrengen van een kinesiotape ook verminderen pijn en ontsteking, op voorwaarde dat een van de twee eerder bestond in de context van de patella-dislocatie of de bestaande patella-malpositie. De juiste behandeling na een patellaire dislocatie is van groot belang, omdat anders gevolgschade zoals artrose kan zeer vaak ontstaan. Bovendien is er een verhoogd risico op een nieuwe patella-dislocatie en neemt de kans op complicaties toe.

In eerste instantie probeert men de behandeling meestal conservatief uit te voeren, dat wil zeggen zonder operatie. Onder bepaalde omstandigheden kan het echter nodig zijn om een ​​operatie uit te voeren. Factoren die voor chirurgie pleiten De wens van de patiënt is natuurlijk altijd doorslaggevend om te bepalen of een operatie uiteindelijk noodzakelijk is.

Welke van de beschikbare bewerkingen in een individueel geval de voorkeur heeft, hangt af van:

  • De non-respons op conservatieve therapie
  • Meerdere luxaties
  • Zeer uitgesproken kraakbeenschade
  • Scheren van kraakbeen-botfragmenten (vlokken)
  • Schade aan het vasthoud- en bandapparaat
  • De leeftijd van de patiënt,
  • De omvang van het letsel (instabiliteit, frequentie van dislocaties, omvang van letsel)
  • En elementaire anatomische aandoeningen (verkeerde posities)

Het doel van alle procedures is om de normale anatomie van de kniegewricht. Tijdens de operatie is het enerzijds belangrijk om de kraakbeen schade en, aan de andere kant, om eventueel vrij bot of kraakbeen uit het gewricht te verwijderen. Deze verhuizingen kunnen normaal gesproken tijdens artroscopie van de knie als onderdeel van de diagnostische procedure. chirurgie van de weke delen wordt in de regel voornamelijk gebruikt wanneer de kans op genezing groot is, en alleen in extremere gevallen worden botcorrectiemethoden (die bovendien alleen mogen worden gebruikt) nadat de groei is voltooid).

Er kunnen verschillende chirurgische ingrepen worden onderscheiden: beide methoden kunnen indien nodig worden gecombineerd met de zogenaamde "laterale release". Kenmerkend hiervoor is dat de ligamentstructuren aan de buitenkant van de patella worden doorgesneden, waardoor de neiging van de patella om naar buiten te steken wordt verminderd. Er zijn echter veel andere mogelijkheden om een ​​patella luxatie operatief te behandelen.

Na de operatie is de behandelfase echter nog niet afgerond. Afhankelijk van welke procedure wordt gekozen, moet de patiënt de kniegewricht voor een bepaalde periode en daarna regelmatig fysiotherapie ondergaan om de juiste positie van de patella op lange termijn te waarborgen.

  • De insall-operatie is bijvoorbeeld een veel voorkomende operatie.

    Hier wordt het binnencapsule-apparaat stevig gehecht en wordt het ligament aan de binnenkant verzameld, wat uiteindelijk de knieschijf meer naar de binnenkant van het gewricht, waardoor het veel moeilijker wordt om naar buiten te luxeren.

  • MPFL-reconstructie vindt vaak plaats wanneer het vasthoudapparaat is beschadigd. Bij deze procedure wordt het driehoekige ligament tussen de binnenkant van de patella en de dij (het mediale patello-femorale ligament = MPFL) wordt vervangen door een pees die eerder uit het onderste deel is verkregen been. Dit resulteert in een hoge stabiliteit.
  • Een benige maatregel is bijvoorbeeld tuberositas dislocatie (operatie volgens Elmslie-Trilat).

    In deze procedure is het punt waar de knieschijf pees hecht zich aan de onderste been wordt verder naar binnen bewogen. Hierdoor bevindt de patella zich verder naar binnen in zijn glijbaan en kan hij niet meer zo gemakkelijk ontwrichten.

De vervolgbehandeling na een reconstructieoperatie voor een patella-dislocatie bestaat uit 4 fasen:

  • De eerste fase begint tijdens de ziekenhuisopname en omvat de eerste week van de postoperatieve behandeling. Pijn medicatie, cryotherapie, passieve en actief ondersteunde fysiotherapie met een bewegingsspalk en weefselvocht drainage worden gebruikt.

    Slechts 2-3 dagen na de operatie blijft de knie immobiel door middel van een spalk, waarna bovengenoemde therapie en een gedeeltelijke belasting van ca. 25 kg beginnen. Na de eerste week worden dezelfde therapiemaatregelen buiten het ziekenhuis voortgezet en wordt de fysiotherapie geïntensiveerd. De gedeeltelijke belasting wordt verhoogd tot de helft van het lichaamsgewicht.

  • Dit wordt gevolgd door fase 2 voor nog eens twee weken, waarin actieve fysiotherapie met volledige bewegingsvrijheid naar behoefte, evenals kracht en stretching Er worden oefeningen gedaan en er wordt gestreefd naar volledige belasting met een orthese.
  • De volgende fase 3 omvat een verdere verhoging van de belasting en trainingsintensiteit gedurende 4 weken, evenals een volledige belasting zonder orthese.
  • In fase 4, dus ongeveer 3 maanden na de operatie, kan de sportspecifieke training onbeperkt worden hervat (bal- en contactsporten echter pas na 9-12 maanden).