Ontogenese: functie, taken, rol en ziekten

Ontogenese is de ontwikkeling van een individueel wezen en verschilt van fylogenese, die bekend staat als tribale ontwikkeling. Het concept van ontogenese gaat terug op Ernst Haeckel. In de moderne psychologie en geneeskunde spelen zowel ontogenetische als fylogenetische overwegingen een rol.

Wat is ontogenese?

Ontwikkelingsbiologie en ook moderne geneeskunde beschouwen de ontwikkeling van levende wezens van het bevruchte ei tot het volwassen levende wezen gewoonlijk onder de term ontogenese. De term ontogenese is afkomstig van Ernst Haeckel, die het voor het eerst gebruikte in de 19e eeuw. Ondertussen wordt ontogenese geassocieerd met de ontwikkeling van een individueel wezen en is het bijgevolg in strijd met fylogenese. Ontogenese behandelt de geschiedenis van structurele verandering van een bepaalde entiteit. In de ontwikkelingspsychologie staat ontogenese voor de psychologische ontwikkeling van het individu. De biologie begrijpt er op analoge wijze de individuele ontwikkeling van het lichaam mee en behandelt onder deze term de ontwikkeling van een individueel levend wezen, dat begint met het stadium van de bevruchte eicel en eindigt met het volwassen levende wezen. De embryo- ontwikkelt stap voor stap organische aanhechtingen die volledige organen worden. In elk orgaan zijn cellen georganiseerd in weefsels die differentiëren en specialiseren.

Functie en taak

Volgens de populaire mening is ontogenese nauw verwant aan fylogenese en maakt het vaak de kenmerken ervan zichtbaar. Op basis van het Ontogenese kunnen dus conclusies worden getrokken over de Phylogenese van levende wezens. Voor Ernst Haeckel was dit de biogenetische basiswet. Tot de Ontogenese behoort het begin van de individuele ontwikkeling. Dit begin is gelokaliseerd voor de Metazoa op de bevruchte eicel. Het einde van de ontwikkeling en dus van het Ontogenese is tenslotte slechts de dood van het levende wezen. Meercellige organismen verschillen in dit opzicht van eencellige organismen. De moedercel van eencellige organismen versmelt tijdens de voortplanting met de dochtercellen. Dus, in tegenstelling tot meercellige organismen, bezitten eencellige organismen mogelijk onsterfelijkheid. Zonder de dood als eindpunt heeft de ontogenese van het individuele levende wezen nog wel een beginpunt, maar geen einde. In het geval van eencellige organismen overlapt de ontogenetische beschouwing van het ene levende wezen vanaf de voortplanting dus de ontogenetische beschouwing van het pas geschapen levende wezen. De ontwikkelingsbiologie en ook de moderne geneeskunde beschouwen onder de term Ontogenese meestal de ontwikkeling van het levende wezen vanaf de bevruchte eicel tot aan het volwassen levende wezen. Met de ontwikkeling van het individu vinden stadia plaats volgens een wijdverbreide aanname, die kunnen worden afgestemd op de ontwikkelingsstadia van de fylogenetische ontwikkeling. De fylogenetische ontwikkelingsreeksen worden dus in ontogenie door elk individu van de soort doorlopen. Deze theorie is tegenwoordig controversieel. De ontogenetische overweging van vandaag omvat voornamelijk de overweging van celdifferentiatie in de embryo-, wat leidt tot de ontwikkeling van bepaalde organen. De biologische ontogenese van meercellige organismen wordt nu beschouwd in termen van de stadia van opvatting, blastogenese, embryogenese, foetogenese, geboorte, zuigelingstadium, peuterstadium, juveniel stadium, puberteit en adolescentie, en climacterisch, senescentie en overlijden. In de psychologie is de situatie anders. Freud werkte vier fasen uit voor de ontwikkeling van de individuele mens, die een onderdeel werden van de leerstellingen over infantiele seksualiteit. Na Freud verwees Granville Stanley Hall naar de biogenetische basiswet met zijn psychogenetische basiswet, waarbij hij een beroep deed op etnologie, net zoals Haeckel zich beriep op de stamgeschiedenis. Carl Gustav Jung gebruikte de term ontogenese in verband met de individuele en collectieve psyche. Dit laatste was het overgeërfde en bovenpersoonlijke deel van elke individuele ziel en dus een product van fylogenese, waar iedereen als het ware doorheen gaat tijdens de ontogenese. De bovenste delen van de zielefuncties moeten ervan worden onderscheiden en vormen het individuele deel van de ziel, dat kan worden waargenomen door bewust te worden van het persoonlijke onbewuste. In de psychologie kan ontogenese echter ook overeenkomen met de ontwikkeling of verandering van mentale vermogens en mentale structuren in de loop van de individuele levensgeschiedenis.

Ziekten en aandoeningen

De psychologie erkent ontogenetische reductie, in de zin van het opsporen van iemands voorwaarde terug naar gebeurtenissen in iemands levensgeschiedenis, als psychotherapeutische methode. Mensen reageren bijvoorbeeld op verschillende manieren op traumatische gebeurtenissen. Een traumatische gebeurtenis kan pathologische veranderingen in de mentale toestand en dus veroorzaken geestesziekte bij de ene persoon op basis van ontogenese, terwijl een tweede persoon niet op dezelfde gebeurtenis reageert met dezelfde veranderingen in de psyche. Dus uiteindelijk manifesteren alle psychische aandoeningen zich op een ontogenetisch niveau en kunnen ze nauwelijks een fylogenetische oorsprong hebben. Aan de andere kant kan fylogenese in de zin van menselijk wijdverspreide ontwikkelingsneigingen bepaalde ziekten van de psyche begunstigen. Volgens de oorspronkelijke theorie van Haeckel kunnen conclusies over fylogenese worden getrokken op basis van ontogenese. Met betrekking tot ontogenetische ziekteontwikkelingen zouden dus conclusies kunnen worden getrokken over de fylogenetisch bepaalde aanleg van een soort voor bepaalde ziekten. Net zoals deze conclusie geldig zou kunnen zijn voor fysiologische ziekten, kan ze ook gelden voor psychische aandoeningen. Moderne pathologie houdt zich bezig met zowel fylogenetische als ontogenetische overwegingen van bepaalde ziekten. Als er een fylogenetische basis is voor een bepaalde ziekte, manifesteert die ziekte zich automatisch vaker ontogenetisch dan een ziekte zonder fylogenetische basis.