Diagnose | Thoracaal uitlaatsyndroom

Diagnose

Een eerste indicatie van de diagnose worden gegeven door de beschreven symptomen van de patiënt, op basis van deze symptomen kan meestal een eerste vermoedelijke diagnose worden gesteld. Bovendien is een röntgenstraal van de ribbenkast en mogelijk ook van de cervicale wervelkolom. Op dit röntgenstraalkan een botstructuur die verantwoordelijk is voor de symptomen, zoals een cervicale rib, worden gevonden of uitgesloten.

Aangezien de zenuwen van de arm kan ook worden aangetast thoracic outlet syndroomkan de meting van de zenuwgeleidingssnelheid schade bevestigen of uitsluiten. De zenuwgeleidingssnelheid wordt voornamelijk gemeten in het gebied van de ellepijpzenuw (nervus ulnaris) en de mediane zenuw (centrale zenuw). Daarnaast zijn er enkele handmatige tests die belangrijke informatie kunnen opleveren voor de diagnose van Thoracaal uitlaatsyndroom.

Bovendien kunnen andere beeldvormingstechnieken worden gebruikt om vernauwingen en mogelijke oorzaken te identificeren. In het kader van diagnose thoracic outlet syndroomzijn er enkele testonderzoeken die de symptomen kunnen veroorzaken of een verergering van de symptomen. Hierbij wordt onder meer de zogenaamde Adson-test gebruikt.

De patiënt draait zich om hoofd in de richting van de aangedane arm tot aan zijn beweging of pijn limiet. Tegelijkertijd wordt de radiale puls gevoeld op de pols. Bij een pathologische vernauwing wordt deze puls tijdens de test beduidend zwakker.

Een andere test is de zogenaamde Roos-test, waarbij de patiënt zijn armen schuin opheft, dwz hij steekt zijn handen op en probeert beide vuisten te sluiten. Deze test kan provoceren of zelfs toenemen pijn. MRI speelt ook een belangrijke rol bij de diagnose van het thoracale uitlaatsyndroom.

Ook hier, net als in de context van Röntgenstraal diagnostiek kunnen mogelijke botveranderingen worden aangetoond. Bovendien kan MRI veranderingen in het zachte weefsel onthullen die vernauwingen kunnen veroorzaken. Schepen en vasculaire veranderingen zoals dilatatie of vernauwing kunnen ook worden aangetoond.

Deze procedure wordt dan MR genoemd angiografie. Hier wordt een contrastmiddel gebruikt dat gadolinum bevat. Normaal ' angiografie kan ook worden gebruikt om vasculaire veranderingen te visualiseren in de context van het thoracale uitlaatsyndroom.

In dit geval wordt een katheter ingebracht via een vasculaire toegang in de lies in de richting van de subclavia slagader om het gewenste gebied te visualiseren. In tegenstelling tot MR angiografie, jodium-bevattend contrastmiddel wordt gebruikt bij "normale" angiografie. Een ander verschil is de mate van blootstelling aan straling.

De standaard angiografie wordt uitgevoerd met röntgenfoto's. Angiografie met behulp van MRI gebruikt daarentegen een magnetisch veld om de afbeeldingen te produceren. Tijdens het onderzoek door middel van angiografie wordt de aangedane arm in een "provocerende positie" gebracht om mogelijke vernauwing van de schepen.