Antilichamen: functie en ziekten

Antilichamen, ook gekend als immunoglobulinen, spelen een centrale rol in de mens immuunsysteem​ Deze macromoleculen circuleren in de bloed en mediëren de humorale immuunrespons van alle hogere gewervelde dieren.

Wat zijn antistoffen?

Plasmacellen zijn cellen van de immuunsysteem en worden gebruikt om te produceren en te vormen antilichamen​ Oranje: plasmacellen, wit: antilichamen​ Klik om te vergroten. Antilichamen zijn eiwitten gevonden in de bloed, op immuuncellen en in extracellulaire weefselvloeistof. Hun productie wordt geactiveerd door een antigeen (voor het genereren van antilichamen). Antigenen zijn meestal lichaamsvreemde stoffen, bijvoorbeeld oppervlaktestructuren op pathogenen zoals bacteriën or virussen​ Antilichamen herkennen deze antigenen en binden zich eraan, waarna de ziekteverwekker wordt geneutraliseerd en geëlimineerd. Ze worden vrijgegeven in de bloed door een specifieke klasse van witte bloedcellen plasmacellen genoemd. Plasmacellen zijn gedifferentieerd B lymfocyten. B lymfocyten, op hun beurt, zijn een specifieke klasse van witte bloedcellen​ Elke B-lymfocyt herkent een specifiek antigeen. Bij contact met "zijn" antigeen wordt de B-lymfocyt geactiveerd en begint deze antilichamen te produceren die tegen datzelfde antigeen zijn gericht.

Medische en gezondheidsfuncties, rollen en betekenissen.

Wanneer antilichamen in contact komen met hun antigeen, triggeren ze er een humorale immuunrespons tegen. Hun drie belangrijkste functies daarbij zijn neutralisatie, opsonisatie en activering van het complementsysteem. Ze bereiken dit allemaal door hun antigeen te binden. Een antilichaam is een groot molecuul met een ypsilon-vormige structuur. De steel van de ypsilon en het onderste deel van de twee korte armen behoren tot het zogenaamde constante domein. Het is identiek in alle antilichamen van dezelfde klasse of hetzelfde isotype. De variabele domeinen bevinden zich aan de uiteinden van de twee korte armen van de ypsilon. Ze vormen de specifieke antigeen-bindingsplaatsen die een zeer specifieke "epitoop" op het oppervlak van een antigeen herkennen. Een epitoop is een submoleculaire structuur, bijvoorbeeld een korte sectie van een oppervlakte-eiwit van een bacterie (het oppervlakte-eiwit zou dan het antigeen zijn). Dankzij de twee armen kan elk antilichaam twee van "zijn" epitopen binden en daardoor ook meerdere antigenen crosslinken, wat agglutinatie wordt genoemd. Neutralisatie: antilichamen neutraliseren toxines, bacteriën en virussen door zich eraan te binden en te voorkomen dat ze de menselijke lichaamscellen binnendringen. Opsonisatie: zodra een antilichaam zijn antigeen heeft gebonden, markeert het het voor andere immuuncellen, zoals fagocyten, die vervolgens het antigeen elimineren. Complementensysteem: dit is een cascade van meer dan dertig eiwitten die achtereenvolgens aan het oppervlak van micro-organismen (bijv. een bacterie) binden en meerdere immuunmechanismen activeren. Ze kunnen de bacterie markeren voor fagocyten, ontstekingsreacties veroorzaken, of leiden rechtstreeks naar lysis door poriën in de celmembraan​ Een antilichaam dat aan het oppervlak van een bacterie is gebonden, kan het complementsysteem activeren via de zogenaamde 'klassieke route'.

Ziekten, kwalen en aandoeningen

Een verhoogde titer van antilichamen in het bloed duidt op een aanhoudende immuunrespons en dus op een infectie. Ook vertellen de aanwezige antistoffen of iemand tegen bepaalde ziektes is ingeënt. De antistoffen bemiddelen zelf bij de vaccinatiebescherming. Bij passieve immunisatie wordt de patiënt rechtstreeks geïnjecteerd met antilichamen die zijn gericht tegen een specifieke ziekteverwekker. Deze vaccinbescherming duurt niet lang omdat de geïnjecteerde antilichamen in de loop van de tijd worden afgebroken en niet kunnen worden gerepliceerd. Bij actieve immunisatie worden antigenen in plaats van antilichamen geïnjecteerd. Deze kunnen worden verzwakt of gedood pathogenen of delen van pathogenen (gezuiverd oppervlak moleculen of virussen en bacteriën). De immuunsysteem van de gevaccineerde persoon herkent vervolgens epitopen op de geïnjecteerde antigenen en produceert antilichamen tegen hen. Als de gevaccineerde persoon later in contact komt met de pathogenentriggeren de reeds aanwezige antilichamen onmiddellijk een immuunrespons. De ziekteverwekkers worden geëlimineerd voordat ze ziekten kunnen veroorzaken. Sommige vaccins (bijvoorbeeld tegen de kinderziekten mazelen, de bof en rodehond) kan levenslange immuniteit verlenen. In de regel verdient actieve immunisatie daarom de voorkeur boven passieve immunisatie, op voorwaarde dat het vaccin veilig is. Een verminderde productie van antilichamen (bijv. Door erfelijke B-celdefecten) veroorzaakt verschillende immunodeficiency ziekten. Wanneer antilichamen zich binden aan de eigen epitopen van het lichaam en vervolgens een immuunrespons veroorzaken, autoimmuunziekten optreden.