Bacterie

Introductie

Bacteriën (enkelvoud: bacterie of bacterie) zijn micro-organismen die uit slechts één enkele cel bestaan. Ze behoren tot de "prokaryoten", die, in tegenstelling tot eukaryoten (de cellen die worden aangetroffen in menselijke, dierlijke en plantaardige organismen), geen echte celkern hebben. Het woord "prokaryont" betekent kernvervanging: in plaats van de typische celkern van eukaryoten, die door een dubbel membraan van zijn omgeving is gescheiden, wordt verwezen naar bacteriën die een kernequivalent hebben.

Het genetisch materiaal (DNA), dat zich in de celkern van andere organismen, is vrij verkrijgbaar in het celwater (cytoplasma) van bacteriën. Bij bacteriën is dit DNA een strengachtig molecuul, het bacteriële chromosoom. Het gebeurt echter vaak niet zomaar drijven rond, maar is bevestigd aan de celmembraan.

Celmembraan, cytoplasma, DNA en de ribosomen (de kleinste eiwitstructuren die nodig zijn voor de biosynthese van eiwitten) worden in elke bacteriële cel aangetroffen. Andere organellen, die echter alleen bij sommige bacteriën voorkomen, zijn een celwand, een buitenste celmembraan, flagella (voor voortbeweging), pili (voor aanhechting aan grensvlakken), plasmiden (kleine DNA-fragmenten die kunnen worden uitgewisseld tussen bacteriën en zo een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van resistentie en genoverdracht), een slijmvlies en blaasjes (blaasjes) die gas bevatten. Naast bacteriën zijn schimmels ook belangrijke potentiële ziekteverwekkers.

Structuur

Bacteriën zijn kleine micro-organismen met een grootte van ongeveer 0.6 tot 1.0 μm. Ze kunnen verschillende externe vormen hebben, zoals bolvormig, cilindrisch of spiraalvormig. In hun interne structuur lijken ze echter allemaal op elkaar.

Bacteriën bestaan ​​uit slechts één cel. Deze cel bevat het bacteriële chromosoom, dat staat voor het genetisch materiaal van de bacterie, het DNA. Dit DNA is ongeveer 1.5 millimeter lang en ringvormig.

Het DNA zweeft vrij in het celwater, het cytosol. Bacteriën hebben dus geen echte celkern en worden daarom tot de zogenaamde prokaryoten gerekend. Het celwater bevat ook andere structuren die bekend staan ​​als celorganellen.

Celwater en celorganellen worden samen cytoplasma genoemd. Celorganellen zijn bijvoorbeeld ribosomen en plasmiden. Een ribosoom is een eiwit dat de bacterie nodig heeft om verder te produceren eiwitten.

Een plasmide is een klein DNA-fragment dat aanvullende genetische informatie bevat, bijvoorbeeld resistentiegenen. Bacteriën kunnen plasmiden met elkaar uitwisselen en zo hun DNA overdragen aan andere bacteriën. Het celwater wordt begrensd door een celwand.

De celwand behoudt de uitwendige vorm van de bacteriën en biedt bescherming tegen invloeden van buitenaf (andere bacteriën, slechte omgevingsomstandigheden). Voor verdere bescherming zijn sommige bacteriën bovendien omgeven door een capsule. De bacteriële celwand bestaat grotendeels uit mureïne, een meervoudige suiker met een netachtige structuur.

Het net van meerdere lagen mureïne omhult de hele cel. Sommige bacteriën dragen andere stoffen in hun celwand, zoals bepaalde eiwitten en vetzuren. Deze kunnen een ziekte veroorzakend effect hebben op het menselijk lichaam en kunnen veroorzaken koortsBijvoorbeeld.

De celwand is aan de binnenkant bekleed met een celmembraan. Invaginaties van dit celmembraan worden mesosomen genoemd en dienen om het oppervlak te vergroten. Celextensies, de zogenaamde pili, komen voort uit de celwand.

Pili zorgt ervoor dat de bacterie zich hecht aan andere bacteriën of cellen. Sommige bacteriën dragen verwrongen eiwitdraden, de zogenaamde flagellen, voor hun voortbeweging. Deze bewegen als een propeller wanneer ze energie verbruiken. Afhankelijk van het type bacterie kunnen er meer dan 12 flagellen zijn.