Immunodeficiëntie

Bij immunodeficiëntie - in de volksmond immunodeficiëntie genoemd - (synoniemen: immunodeficiëntie, defecte immunopathie; gevoeligheid voor infectie; immunodeficiëntie; ICD-10-GM D84.9: immunodeficiëntie, niet gespecificeerd) is een aandoening van fysiologische immuniteit, dwz de reactie van het organisme op immunogene stimuli is onvoldoende. Mensen die aan immunodeficiëntie lijden, zijn ook vatbaarder voor infecties dan normaal infectieziekten.

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen aangeboren (primaire) en verworven (secundaire) vormen van immuundeficiëntie (zie “Oorzaken” hieronder).

Bovendien moet fysiologische gevoeligheid voor infecties worden onderscheiden van pathologische gevoeligheid voor infecties. Het onderscheid is van fundamenteel belang: fysiologische gevoeligheid voor infectie vereist meestal geen speciale laboratorium diagnostiek of specifiek therapie, terwijl pathologische gevoeligheid voor infectie een aangeboren of verworven immuundeficiëntie kan verhullen.

Frequentiepiek: Immuundeficiëntie komt vooral veel voor bij zuigelingen en kinderen.

Frequentiepiek: Immuundeficiëntie komt vooral veel voor bij zuigelingen en kinderen.

De prevalentie (ziektefrequentie) van primaire immunodeficiëntie (PID) is 2.72 ziekten per 100,000 inwoners (in Duitsland).

Verloop en prognose: Uitgebreide diagnostiek is vereist om de oorzaak of oorzaken van immuundeficiëntie te vinden. Als het mogelijk is om de immuundeficiëntie te classificeren, is het mogelijk om in te schatten voor welke infecties er een verhoogd risico is. Dit kan worden voorkomen door passende maatregelen zoals het gebruik van medicatie. Als de gevoeligheid voor infectie ziektegerelateerd is (bijvoorbeeld in de context van leukemie of HIV-infectie), de focus ligt op therapie van de onderliggende ziekte.