Virussen

Definitie

Virussen (enkelvoud: virus) zijn de kleinste, infectieuze deeltjes en ook parasieten, dwz levende organismen die zich niet zelfstandig kunnen voortplanten zonder een gastheerorganisme. Gemiddeld is een virusdeeltje tussen de 20 en 400 nm groot, vele malen kleiner dan menselijke cellen of bacteriën of schimmels.

Structuur van virussen

De structuur van virussen is niet bijzonder complex. De belangrijkste component van virussen is hun genetisch materiaal. Dit kan in virussen aanwezig zijn in de vorm van DNA (deoxyribonucleïnezuur) of RNA (ribonucleïnezuur).

Deze eigenschap maakt het ook mogelijk om DNA-virussen te onderscheiden van RNA-virussen (er zijn ook de zogenaamde retrovirussen, die een subgroep zijn van de RNA-virussen). Het genetisch materiaal kan ringvormig of draadvormig zijn in virussen. Als het virus zich nog niet in een cel heeft geïmplanteerd, wordt het een virion genoemd.

In bijna alle gevallen is het genetisch materiaal omgeven door een capside, die dient ter bescherming van het genetisch materiaal. Dit capside is een structuur van veel identieke subeenheden (capsomeren) bestaande uit eiwitten. Daarom wordt het capside vaak een eiwitomhulsel genoemd, samen met DNA of RNA wordt het een nucleocapside genoemd.

Bovendien zijn sommige virussen omgeven door een andere envelop, de virusenvelop, die bestaat uit een lipidedubbellaag waarin eiwitten en glycoproteïnen zijn gedeeltelijk ingebed. De glycoproteïnen steken uit de envelop in een stekelige vorm, daarom worden ze ook wel "spikes" genoemd, zulke virussen worden envelop genoemd. Als de virusenvelop ontbreekt, worden ze niet-omhulde virussen genoemd.

Bovendien hebben sommige virussen andere componenten, maar nooit een cytoplasma met celorganellen zoals in menselijke, dierlijke of plantaardige cellen, waardoor ze hun eigen metabolisme zouden kunnen hebben. Sinds beide mitochondria en ribosomen ontbreken, zijn virussen niet alleen in staat tot eiwitbiosynthese en kunnen ze hun eigen energie niet produceren. Het moet zich nestelen in een zogenaamde gastcel, dat wil zeggen een cel van bijvoorbeeld een mens die over het benodigde materiaal beschikt. Daar kan het virus dan het celmetabolisme zo manipuleren dat het zich aanpast aan de behoeften van het virus en in plaats van zijn eigen stof te produceren. eiwitten, produceert die eiwitten die de virussen nodig hebben om te overleven.