Schimmelallergie

Schimmel allergie (ICD-10 Z91.0) verwijst naar het optreden van allergische symptomen van het directe type (type I allergie) na contact met schimmelsporen en/of andere schimmelbestanddelen. Schimmels kunnen zowel type I als type III allergieën veroorzaken.

Schimmel allergie behoort tot de milieuziekten. Het staat vast dat vochtige, beschimmelde kamers een volksgezondheid risico. Schimmels zijn voornamelijk inhalatieve allergenen die wijdverspreid zijn in zowel binnen- als buitenlucht. De meest voorkomende allergenen zijn Aspergillus en Penicillium (meestal binnen) en Alternaria en Cladosporium (meestal buiten).

Seizoensgebonden accumulatie van de ziekte: schimmelallergie komt het hele jaar voor. Buiten, de concentratie is het hoogst in zomer en herfst (toename afhankelijk van luchtvochtigheid).

Overdracht van schimmelsporen en/of andere schimmelcomponenten is aerogeen (in de lucht).

Geslachtsverhouding: evenwichtig.

De prevalentie (ziektefrequentie) van schimmelallergie ligt tussen 4 en 8% (in Duitsland). Bij atopieën en astmapatiënten kan de prevalentie oplopen tot 33 %.

Verloop en prognose: Een schimmelallergie houdt meestal een leven lang aan. Daarom moet de getroffen persoon consequent maatregelen voor schimmelpreventie en -bestrijding implementeren. Hierdoor worden allergische klachten voorkomen of tot een minimum beperkt. Te frequent contact met schimmelsporen kan de ontwikkeling van allergische astma. Op de lange termijn kan een schimmelallergie in zijn symptomen worden verminderd en vaak zelfs worden genezen door specifieke immunotherapie (SIT). Mensen met een schimmelallergie reageren vaak ook op andere allergenen.

Risicogroepen die bijzonder beschermd moeten worden tegen schimmelallergie zijn: Patiënten met immunosuppressie, met: taaislijmziekte or bronchiale astma, evenals patiënten met een verhoogd risico op het ontwikkelen van astma (“bodemverandering”). Dit geldt in het bijzonder voor patiënten met allergische rhinoconjunctivitis (allergische aandoening van de neusslijmvlies (rhinitis) en bindvlies van de ogen (conjunctivitis)), allergische rhinosinusitis (gelijktijdige ontsteking van de neusslijmvlies ("Rhinitis") en ontsteking van het slijmvlies van de neusbijholten (sinusitis)) en patiënten met atopie (personen met aanleg voor overgevoeligheidsreacties waaronder. .a. allergische rhinitis (hooi koorts), allergisch bronchiale astma, atopische dermatitis (neurodermitis) voor contact met omgevingsstoffen) [S3-richtlijn: zie hieronder].