Het methodologische concept van de DHB

Wat is een goed methodologisch concept?

Spelen kan alleen worden geleerd door te spelen. Dit principe is fundamenteel voor het onderwijs aan kinderen. Individuele technische kenmerken zoals goed werpvermogen etc.

doen nog geen recht aan de situationele kenmerken van handbal. Kinderen en jongeren moeten in steeds wisselende spelsituaties omgaan met medespelers en tactisch reageren op tegenstanders. Het verwerven van de technische elementen hangt dan ook nauw samen met althans eenvoudige tactische maatregelen. De goede werper moet situaties herkennen en zoeken waarin hij zijn kunnen uitspelen.

Algemene informatie

  • Elementair voor elk methodologisch concept, ongeacht welke sport, is de aantrekkelijkheid en het aanbod van de sport. De meeste concepten houden nauwelijks rekening met het zo belangrijke spelplezier van kinderen. Toegepast op handbal betekent dit de worp op doel.

Wie de sport niet aantrekkelijk aanbiedt, zal al snel merken dat kinderen de interesse in deze sport verliezen en overstappen op andere, spannendere sporten. - De kleine spellen vertegenwoordigen ongetwijfeld een hoge waarde in het kindgericht onderwijs, maar ze staan ​​niet centraal, maar worden bij handbal alleen gebruikt als aanvullen. De doelworp op doel mag nooit worden verwaarloosd.

  • Handbal spelen moet zo vroeg mogelijk in de handbaltraining worden geïntegreerd en is een absolute prioriteit bij de training. - In jeugdworden de vereisten in eerste instantie verminderd door een kleiner aantal spelers. Bij handbal wordt dit gerealiseerd door de mini-game 4 + 1.
  • De speelervaring is dus de basis voor alle trainingspunten. De aanhangers van andere concepten moeten echter ook het recht krijgen dat bepaalde technische vaardigheden snel moeten worden geleerd om überhaupt te kunnen spelen. Deze vaardigheden omvatten gooien, vangen en stuiteren.

Het basisprincipe is dan ook het gebruik van het handbalspel. Daarnaast worden individuele technieken aangeleerd in zogenaamde zijstraten. Trainingsinhoud is altijd gericht op het betreffende doelspel.

Het is altijd belangrijk om zelfstandig te oefenen en uit te proberen. Het methodeconcept voor leren handbal spelen is vergelijkbaar met een huis. Allereerst moet een solide, duurzame basis de basis vormen.

De fundering van het huis, evenals de ondersteunende pilaren, zijn de beste van een motorische veelzijdigheid (zie motor leren). Daarom is het volkomen ongepast om kleine kinderen al op jonge leeftijd te specialiseren in individuele sporten. Hoe variabeler de gehele motorische training plaatsvindt jeugd, hoe beter het eindresultaat van de allrounder.

Het eerste doel van de handbaltrainer is het doelspel 4 + 1, waar hij altijd rekening mee moet houden. - Leren gooien

  • Terug stuiteren
  • Gooien naar gratis rebounds
  • Gooi na een kick-off
  • Het veld overwinnen
  • Vrij rennen en gooien
  • Speel 2 tegen 1
  • Speel een twee tegen twee game
  • Spel 3 tegen 2, 4 tegen 2, 3 tegen 3, 4 tegen 3 en 4 tegen 4
  • Eerste doelspel 4 + 1
  • Doelspel 6 + 1

De doelworp is een elementaire inhoud van elk doelspel en wordt daarom als eerste getraind. Het begint met de eerste vorm 1: 0, elke speler gooit vrijuit zonder dat andere spelers of tegenstanders op het doel handelen.

Het is belangrijk dat een keeper om motiverende redenen altijd in het doel staat. Individuele tactische maten van de worp zijn al ontwikkeld. In de seconde leren stage, de beweging met de bal (stuiteren).

Dit werkt motiverend voor kinderen en de aandacht gaat volledig naar zichzelf en de bal. De eerste aspecten van de regels moeten al worden overgebracht, bijvoorbeeld slechts drie stappen na het nemen van de bal. In de 3e leerfase wordt de situatie eerst 1: 1 gecreëerd door vrij te stuiteren De kinderen leren een tegenstander of verdediger te spelen door te stuiteren Hierbij dient ook vermeld te worden dat aanval en verdediging altijd tegelijkertijd getraind moeten worden en niet apart , zoals in de praktijk vaak het geval is. In het 4e en 5e leerniveau ligt de focus op gooien en vangen.

In het 6e leerniveau ligt de focus voor het eerst op gratis lopend zonder de bal. De verdediger leert in deze situatie ook dat hij moet handelen tussen de tegenstander en het doel. De volgende twee spelniveaus, 2: 1 en 2: 2, zijn voorbereidende fasen van het eerste doelspel 4 + 1, waar de eerste groep tactische acties van het spel worden getraind.

Hierop voortbouwend worden verschillende spelsituaties getest in het 9e leerniveau totdat het spel 4 + 1 in de cross-court wordt gespeeld in het 10e niveau. De volgorde van de leerniveaus hoeft niet altijd in deze volgorde te zijn. De kinderen moeten het spel 4 + 1 ook eerder implementeren.

De variaties in het aantal in aanval en verdediging lokken specifiek een voor- of nadeel uit. - Leren spelen door te spelen

  • Zie technische training altijd als tactische training
  • Een aanvullende reeks oefeningen is een noodzakelijk onderdeel van de training
  • Het volgende moet worden geleerd op basis van de vereisten van het betreffende doelspel
  • Train aanval en verdediging niet afzonderlijk, maar altijd samen
  • Speelervaringen in de methodische cyclus (spelen - oefenen - spelen)
  • Leren spelen is het vinden van oplossingen voor spelsituaties. Spelen in standaardsituaties staat voorop.