Fysiotherapie voor verschil in beenlengte

A been lengteverschil is de algemene term voor twee verschillende beenlengtes. Er is een anatomische been lengteverschil, waarbij het ene been korter is dan het andere door botgroei, en de functionele beenas, waarbij het ene been meer wordt belast dan het andere door een spierverschil. De anatomische been lengteverschil kan worden gecorrigeerd door inlegzolen, de functionele beenlengte verschil door mobilisatie en spiertechnieken. EEN beenlengte verschil kan leiden tot bekkenhelling, die de gehele statica van het lichaam beïnvloedt. Het verschil in beenlengte wordt meestal pas duidelijk door begeleidende symptomen zoals rug pijnheuppijn, knie of voetpijn of door een ongelijk looppatroon met overeenkomstige slijtage van de schoenen.

Fysiotherapie

In fysiotherapie voor a beenlengte verschilwordt eerst het type beenlengteverschil bepaald. Als de patiënt geen gedetailleerd onderzoek van de arts heeft gekregen, kan het type beenlengteverschil in fysiotherapie worden bepaald door de lengtes te meten. Voor de anatomische beenlengte meet de therapeut vanaf de trochanter major van de dij naar de malleolus lateralis (buitenste enkel).

Voor de functionele beenlengte meet de therapeut vanaf de voorste superieure iliacale wervelkolom (anterieur prominent punt op het bekkenbot) tot de mediale malleolus. Pas dan kan een verschil van meer dan 6 mm als beenlengteverschil worden beschouwd. Als er een anatomisch verschil in beenlengte is, kan er in de therapie niets worden gedaan behalve inlegzolen.

De situatie is anders met functionele beenlengteverschillen. Door beide hielen op te tillen, kan de therapeut de lengte tussen de voeten vergelijken. Hij laat zich daarbij leiden door de probleemkant van de patiënt.

Als dit aangeeft pijn in het bekkengebied aan de linkerkant kijkt de therapeut of de linkerkant korter of langer is dan de rechterkant. Als het korter is, mobiliseert hij de heup tot maximale flexie, adductie en externe rotatie, en trekt het been in extensie over een maximale externe rotatiepositie. De therapeut controleert vervolgens opnieuw de beenlengte.

Als de beenlengtes zijn gecompenseerd, kan verdere therapie worden uitgevoerd door het bekken te mobiliseren. Als het verkorten doorgaat, moet het bekken manipulatief worden gestrekt. Als het been langer is op de pijn kant, mobiliseert de therapeut het been in maximale extensie, ontvoering en interne rotatie en trekt, terwijl de interne rotatie wordt vastgehouden, het been naast het andere been.

Het resultaat is hetzelfde als bij beenverkorting. Naarmate de procedure vordert, wordt het bekken gemobiliseerd en mogelijk gemanipuleerd. De mobilisatie kan worden gedaan in een laterale positie of in buik- of rugligging en vervolgens met behulp van de heup.

Er moet ook rekening worden gehouden met de algemene statica van de patiënt en deze moeten worden verbeterd door mobilisatie van de knie, voet en wervelkolom. Als scoliose aanwezig is, moet het worden getraind door specifieke oefeningen. Hiervoor moet de zwakke kant worden versterkt en de sterke kant worden uitgerekt.

Als een verhoogde tonus (spierspanning) wordt gezien in de been- en rugspieren, moet deze worden losgelaten. De tonus kan worden verbeterd door zachte weefseltechnieken, fasciale oplossing of massage grepen. Als er ook een spieronbalans is in het gebied van de benen, moet dit worden gecorrigeerd door specifieke oefeningen.