Fysiologie | Schepen

Fysiologie

De bloed schepen het vermogen hebben om het lumen van het vat te vergroten of te verkleinen en zo de bloedstroom te wijzigen. Om dit te doen hebben ze de spierlaag van de tunica-media nodig, die de spieren aanspant of ontspant zenuwen geleverd door vegetatieve zenuwen. Dit resulteert in beide: aangezien de slagaders een veel dikkere spierlaag hebben, is dit fenomeen voornamelijk van toepassing op deze en minder op de aders.

Door middel van dit eenvoudige mechanisme kan het lichaam het beschikbare bloed volume, bijdragen aan temperatuurregeling of verbetering van de zuurstoftoevoer in het weefsel. In de bloed schepen er is een fysiologische bloeddruk dat is tussen 80 en 120 mm Hg in het arteriële vaatstelsel en niet meer dan 10 mm Hg in het veneuze systeem.

  • Vasodilatatie (vasodilatatie) of a
  • Vasoconstrictie (vasoconstrictie).

Istanbul

Er zijn veel ziekten die het vaatstelsel aantasten. Deze omvatten bijvoorbeeld:

  • Arteriosclerose,
  • Sluitingsziekten,
  • Inflammatoire vaatziekten (vasculitis),
  • Functionele circulatiestoornissen (agrocyanose, syndroom van Raynaud, erytromegalie),
  • Spataderen,
  • Trombose;

Neovascularisatie

Alle vormen van nieuwe bloedvorming schepen in het volwassen organisme worden zo genoemd. Deze omvatten: Bij angiogenese worden nieuwe bloedvaten gevormd door het laten ontluiken of splitsen van reeds gevormde bloedvaten. Het speelt een doorslaggevende rol in wond genezen.

Vasculogenese is belangrijk in de embryonale periode. Hier ontwikkelen zich vasculaire structuren door circulerende stamcellen, zogenaamde angioblasten, die verder rijpen tot endotheelcellen. Arteriogenese is de vorming van slagaders en klein arteriolen.

Door het rekruteren van gladde spiercellen wordt een complete vaatwand gevormd. In aderen verloopt de nieuwe formatie op dezelfde manier.

  • De angiogenese,
  • Vasculogenese en
  • De arteriogenese.

Lymfevaten

weefselvocht vaten lijken erg op bloedvaten. Ze transporteren echter geen bloed, maar weefselvocht, een vloeistof die zich in het weefsel bevindt en kleine hoeveelheden eiwit bevat. Filterstations, zogenaamde weefselvocht knooppunten, worden ingevoegd in het lymfestelsel.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier soorten bloedvaten: lymfevaten van hetzelfde niveau, bijvoorbeeld oppervlakkige collectoren in subcutane vetweefsel, zijn met elkaar verbonden door zogenaamde anastomosen. Dergelijke vaten, die zich op verschillende niveaus bevinden, zoals oppervlakkige en diepe collectoren, zijn met elkaar verbonden door zogenaamde perforerende vaten. Deze zorgen voor een vloeistofuitwisseling van de diepe naar de oppervlakkige lymfevaten.

In lymfedrainage door middel van massages wordt deze woning benut. Anastomosen zijn vooral belangrijk voor de preventie van lymfoedeem. Ze dienen als omleiding als er een congestie is in een systeem of het lymfetransport volledig wordt onderbroken.

  • De lymfecapillairen vertegenwoordigen de kleinste eenheid in het lymfevatenstelsel. Ze beginnen in de interstitiële ruimte (interstitium). Ze bestaan ​​uit endotheelcellen die elkaar als dakpannen overlappen.

    Ze vormen dus een lumen van ongeveer 50 μm. Ankerdraden fixeren de lymfecapillairen in het omringende weefsel en houden bovendien het lumen van de vaten open. Lymfevorming vindt plaats in de lymfecapillairen.

    Het wordt gevormd door de weefselvloeistof in de ruimte tussen de cellen op te nemen.

  • De voorlopers zijn de op één na grootste lymfevaten, die worden gevormd door de vereniging van verschillende lymfecapillairen. De precollectors transporteren de lymfe naar de collectoren door middel van geïsoleerde spiercellen. Ze zijn ook betrokken bij de vorming van lymfe, omdat ze ook weefselvloeistof opnemen.
  • Meerdere voorverzamelaars vormen samen één verzamelaar.

    De inzamelaars zijn exclusief verantwoordelijk voor het transport van lymfe uit de bestaande lymfevaten. In anatomie lijken ze sterk op aders met een drielaagse wandstructuur en kleppen. De kleppen voorkomen dat de lymfe terugstroomt en zorgen zo voor een centraal gerichte lymfestroom.

    Het gebied tussen twee kleppen wordt de lymfangion ("lymfe hart-“). Dit trekt in rust elke 10-12x / minuut samen en duwt de lymfe naar de volgende sectie. Verder zijn de verzamelaars onderverdeeld in oppervlakkige en diepe verzamelaars.

    De oppervlakkige verzamelaars bevinden zich in het onderhuidse vetweefsel. Ze nemen de lymfe op uit de huid en het onderhuidse weefsel. De diepe collectoren bevinden zich in de fasciae in de extremiteiten en de stamwand.

    Ze transporteren de lymfe van spieren, ligamenten, gewrichten en botten. Intestinale verzamelaars verzamelen, zoals de naam al doet vermoeden, de lymfe uit de darmen.

  • De lymfevatenstammen zijn de grootste lymfevaten in het lichaam. Ze zijn verdeeld in lymfestammen van de bovenste en onderste helft van het lichaam.

    De lymfestammen omvatten de trunkus trachealis en de ductus thoracicus. Ze nemen lymfe op van de verzamelaars. Hun uiteindelijke bestemming is de veneuze hoek nabij de hart-, waar ze de veneuze bloedbaan binnendringen.

Het lymfevatenstelsel is verantwoordelijk voor het verzamelen van de eiwitmoleculen en de vloeistof die in het omringende weefsel achterblijven en deze naar het veneuze geleidingssysteem te transporteren.

Het is ook nodig voor de vertering van vet. Hierbij wordt een groot deel van de vetten die uit voedsel worden opgenomen, verpakt door cellen van de dunne darm in zogenaamde chylomicronen en vervolgens via de lymfevaten in het bloed getransporteerd. Als er een achterstand is in het lymfevatenstelsel, bijvoorbeeld door rechts hart- mislukking, dit kan leiden tot lymfoedeem, vooral in de benen. Zoals eerder vermeld, is de lymfe belangrijk voor eiwittransport.

Als het eiwit in het weefsel zou blijven, zou de colloïde osmotische druk in het omringende weefsel (het interstitium) veranderen en zouden bloedcellen dus ook het interstitium kunnen binnendringen. Dit zou resulteren in een gebrek aan volume (hypovolemie), wat in het ergste geval levensbedreigend kan zijn schokken.