Dosering | Spinale anesthesie

Dosering

Er is geen uniforme dosering voor spinale anesthesie. Dit komt doordat iedereen anders reageert op de medicatie. Dit kan te wijten zijn aan verschillende fysieke gestalte of individuele reactiepatronen.

Anesthesiologen zijn echter erg bezorgd om de dosering zo laag mogelijk te houden om gevaarlijke bijwerkingen tegen te gaan. De meest gebruikte lokale anesthetica zijn: naast lokale anesthetica, opioïden worden nog steeds gegeven. De reden hiervoor is dat bij een lagere dosering lokale anesthetica een langduriger pijnloosheid kan nog steeds worden bereikt. Typische opioïden voor spinale anesthesie zijn:

  • Bupivacaïne (4-20 mg)
  • Lidocaïne (50-75 mg)
  • Ropivacaïne (10-15 mg)
  • Fentanyl (20-25 g)
  • Sufentanil (2.5-10 μg)

Zijn er alternatieven voor spinale anesthesie?

Spinale anesthesie versus PDA

Om beide vormen van anesthesie, men moet de procedure en het gewenste effect overwegen. Beide procedures hebben gemeen dat de patiënt nog wakker is in tegenstelling tot een algehele anesthesie. Dit heeft als voordeel dat de gevaarlijke risico's van een algehele anesthesie kunnen worden vermeden en dat de patiënt gemakkelijker kan meewerken.

Een wervelkolom anesthesie is geïndiceerd voor lichtere operaties in de onderste helft van het lichaam. Het voordeel van spinale anesthesie is dat de patiënt niets voelt pijn plaatselijk na een dergelijke anesthesie en dat zijn spieren niet willekeurig kunnen samentrekken. Dit maakt de operatie veel gemakkelijker en verkleint het risico op letsel bij de patiënt.

Epidurale anesthesie is daarentegen een veelgebruikt hulpmiddel bij pijn behandeling. Afhankelijk van de dosering van het anestheticum kan de mate van anesthesie worden beïnvloed. Zo worden bij lage concentraties van het anestheticum voornamelijk dunne zenuwvezels geblokkeerd, die verantwoordelijk zijn voor de overdracht van pijn.

Alleen bij hogere doseringen kan de arts met deze anesthesietechniek een tijdelijke verlamming van het spierstelsel bereiken. De reden hiervoor is dat motorische zenuwvezels veel dikker zijn dan sensorische. De procedure zelf verschilt ook tussen spinaal anesthesie en epidurale anesthesie.

Bij spinale anesthesie wordt het anestheticum in de vloeistof geïnjecteerd. De cerebrospinale vloeistof omgeeft alle zenuwvezels van de spinal cord, zodat het verdovingsmiddel snel kan worden verdeeld en het effect dienovereenkomstig begint te werken. Dit kan in slechts enkele minuten worden gedaan.

Terwijl in een spinale anesthesie, het moeilijk hersenvliezen (dura mater) moeten worden doorboord om bij de drank te komen, in een epidurale anesthesie de anesthesioloog geeft de verdoving in de zogenaamde epidurale ruimte. Dit omringt de dura mater en bevat voornamelijk bloed schepen. In tegenstelling tot spinale anesthesie bereikt het anestheticum de zenuwvezels veel langzamer, waardoor het gewenste effect wordt vertraagd. In de regel is de tijdspanne niet langer dan 15 minuten. Bovendien bereikt de arts zelden verlamming van de onderste ledematen, omdat dit effect alleen optreedt bij sterkere geconcentreerde anesthetica.