Convergentie: functie, taken, rol en ziekten

De term convergentie komt van het Latijnse woord 'convergere' en betekent 'naar elkaar toe neigen', 'naar elkaar toe neigen'. Convergentie is de positie van de ogen waarop de zichtlijnen elkaar direct voor de ogen kruisen.

Wat is convergentie?

Convergentie is de positie van de ogen waarmee de zichtlijnen elkaar direct voor de ogen kruisen. Jonge volwassenen en kinderen kunnen ondanks verziendheid (hypermetropie) scherp zien door hun brekingsfout te compenseren. De technische term voor deze vergoeding is accommodatie. De ciliaire spieren van de ogen worden aangespannen, waardoor het brekingsvermogen van de lens toeneemt. Mensen zonder visuele beperking hoeven hun gezichtsscherpte niet aan te passen om van dichtbij scherp te kunnen zien. Om de juiste startpositie aan te nemen voor dichtbij zien, bewegen beide ogen tegelijkertijd naar binnen. Dit proces staat bekend als convergentie. Beide processen samen worden near focus of near fixation genoemd. Door dit natuurlijke proces kunnen mensen objecten van dichtbij bekijken zonder dubbele beelden te zien.

Functie en taak

Het initiëren van een willekeurige convergentiebeweging wordt vaak strabismus genoemd, maar dit is niet correct omdat de gezichtslijnen van het linker- en rechteroog evenwijdig dichtbij objecten fixeren en niet divergeren. Alleen wanneer de reflexieve vernauwing van de pupillen is aangetast, is het zogenaamde scheelzien aanwezig. Beide ogen vertonen dan beperkte binnenwaartse bewegingen. Afhankelijk van de ernst van de convergentiestoornis varieert de mate van scheelzien. Artsen spreken van een convergentieoverschot. Zonder convergentie en convergentiereactie zouden mensen niet in drie dimensies kunnen zien. Driedimensionaal zicht vereist dat beide oogbollen uitgelijnd zijn op hetzelfde punt om een ​​driedimensionaal beeld te creëren via de centrale zenuwstelsel (CNS). De convergentiereactie is een neurofysiologisch proces. Deze regellus omvat ook leerling vernauwing (miosis) en accommodatie. Accommodatie is een aanpassing van de ogen om ongestoord zicht van dichtbij te garanderen. Het complex van leerling vernauwing, convergentierespons en bijna-aanpassing wordt de bijna-aanpassingstriade genoemd. De convergentiereactie vindt plaats via de derde hersenzenuw. De technische term hiervoor is de oculomotorische zenuw. Samen met de zesde hersenzenuw (nervus abducens) en de vierde hersenzenuw (nervus trochlearis) is deze zenuw verantwoordelijk voor het uitvoeren van oogbewegingen. De motorische kern van de derde hersenzenuw veroorzaakt samentrekking van de externe oogspieren. Met behulp van deze oogspieren kunnen de oogbollen naar binnen bewegen. Dit proces wordt convergentiebeweging genoemd. Samentrekking van de oogringspieren (Musculus sfincter pupillae) veroorzaakt tijdelijk leerling vernauwing. Tegelijkertijd trekken de externe oogspieren samen om objecten in de buurt te fixeren. Door de convergentiereactie, door de ogen naar binnen te draaien, kunnen de twee gezichtslijnen elkaar overlappen en worden dubbele beelden vermeden. Zonder dit proces zou het bekijken van objecten van dichtbij niet mogelijk zijn.

Ziekten en aandoeningen

Als de convergentierespons verzwakt is, is er sprake van onder- of overactiviteit. De mate van aanwezige convergentiedisfunctie wordt bepaald aan de hand van het AC / A-quotiënt in strabismus (strabologie). Het is een indicator van het pathologische voorwaarde van binoculair zicht. De arts bepaalt in hoeverre de patiënt in staat is de motorische en sensorische vermogens van beide ogen samen te gebruiken. De convergentie van beide ogen varieert van twee tot drie graden per dioptrie​ De mate van convergentiestoornis kan worden bepaald door de gradiënt- en heteroforie-methode. Strabismus wordt veroorzaakt door een overdreven convergentiereactie die convergentieoverschot wordt genoemd. Wanneer een persoon in de verte kijkt, bewegen zijn ogen parallel naar voren. Als je van dichtbij kijkt, bewegen de ogen naar binnen en richten ze zichzelf iets naar beneden. Als de blik terug in de verte wordt gericht, is er een divergentie. De buitenste oogspieren (ciliaire spieren) zijn verantwoordelijk voor convergentie zonder interferentie. Bij convergentiezwakte kunnen de ogen zich niet aanpassen aan afstanden omdat de spieren te zwak zijn en niet meer voldoende kunnen samentrekken. De persoon kan dan objecten in de omgeving niet meer duidelijk zien. De hersenen activeert het visuele centrum om deze convergentiestoornis te verminderen door te proberen de kwaliteit van de waargenomen beelden te optimaliseren door middel van retoucheren en ervaring. Dit proces is echter uitputtend en helder zicht is slechts tijdelijk mogelijk. Op de lange termijn neemt de gezichtsscherpte af en kan het optische defect niet langer worden gecompenseerd. Een permanent visuele beperking zet in, wat moet worden gecorrigeerd. De impuls van het ene oog wordt dan uitgeschakeld, terwijl het andere het zicht dichtbij overneemt. Op deze manier ontstaan ​​verschillende soorten strabismus. Tussen de 40 en 50 jaar verziendheid begint. Een verziend persoon merkt deze veranderingen snel op, omdat hij of zij vaak afhankelijk is van het aanpassen van zijn of haar zicht dichtbij. Gedeeltelijk accommoderend strabismus is wanneer bril elimineer deze brekingsfout niet volledig, maar verminder alleen de scheel hoek. Een krampachtige convergentie is aanwezig wanneer er een spasme is in verband met pupilvernauwing en een toegenomen zicht dichtbij. Onvoldoende wordt meestal veroorzaakt door een verstoring van de verandering van de ooghoek. De oorzaak kan een neurogene of sensorimotorische laesie zijn. Deze visuele stoornis kan gedeeltelijk worden gecorrigeerd door prisma bril of visuele oefeningen. Oogchirurgie is evengoed mogelijk. Bij endocriene orbitofatie is er een zwakte van convergentie. De term "endocrien" verwijst naar een schildklieraandoening die deze auto-immuunziekte veroorzaakt. Kenmerkend is het uitsteeksel van de oogbollen (exophthalmus) met een verwijde palpebrale spleet. Dit wordt veroorzaakt door weefselveranderingen achter de oogbollen. Deze veranderingen in grootte en structuur hebben invloed op het bindweefsel, het spierweefsel en het vetweefsel. De ogen zwellen op door het geïnfiltreerde weefsel, terwijl de rekbaarheid van de spieren beperkt is. Oogbewegingen zijn pijnlijk en het gebruik van de blik is beperkt.