Articulaire socket: structuur, functie en ziekten

De glenoïdholte is een van de twee oppervlakken van een gewricht. Het wordt gebruikt om het gewricht vast te houden hoofd en maakt het bewegingsbereik van een gewricht mogelijk. Wanneer dislocatie optreedt, glijdt de condylus uit de bijbehorende koker.

Wat is de glenoïdholte?

Het menselijk lichaam is uitgerust met 143 gewrichten die de flexibiliteit en motoriek in belangrijke mate bepalen. Elk gewricht in het menselijk lichaam heeft in wezen dezelfde structuur. Naast articulaire kraakbeen, een gezamenlijke ruimte met synoviale vloeistof, een gezamenlijke capsule en een ligamenteus apparaat om het gewricht te versterken, elk gewricht bevat een condylus en een glenoïdholte. De holte van het glenoïd komt overeen met het concave gedeelte van het gewricht en dient om het convexe gewricht op te nemen hoofd​ Eens twee botten ontmoeten elkaar in het menselijk lichaam, ze vormen een verbinding met elkaar. Het uiteinde van een bot fungeert als een kom en dus als een houder voor de condylus die wordt gevormd door het andere uiteinde van het bot. De vorm van een koker hangt dus af van de condylus die deze moet opnemen. Dienovereenkomstig ziet de kom van een kogelgewricht, zoals de heup of schouder, er anders uit dan de kom die wordt gebruikt om een ​​scharniergewricht, zadelgewricht, scharniergewricht, eiergewricht of vlak gewricht op te nemen.

Anatomie en structuur

Gewrichtsvoeten hebben meestal een min of meer concave vorm, vooral de kogel en kom gewrichten van het lichaam. De vorm van een koker is relatief variabel en hangt af van het type verbinding. Bijvoorbeeld de hippe du schoudergewricht zijn kogel en kom gewrichten​ De glenoïde holte van de schoudergewricht is relatief klein in verhouding tot het gewricht hoofd en lijkt op het eerste gezicht nogal vlak. De heup gewricht is ook een kogelgewricht. Het stopcontact van de heup gewricht wordt ook wel het acetabulum genoemd en komt overeen met een relatief diepe en putvormige koker die de gewrichtskop in grote delen omvat. Deze relaties laten zien hoe verschillend zelfs de moffen van hetzelfde type verbinding kunnen zijn. In scharnierverbindingen zoals het humeroulargewricht krijgt een hol-cilindrische mof een cilindrische condyl. Zadelverbindingen zoals de duim zadelgewricht, aan de andere kant, bestaan ​​uit twee concave gewrichtsvlakken, waarbij het bovenste deel van het gewricht rust op een zadelvormige kom, vergelijkbaar met een berijder. Draaikoppelingen zoals het radioulnaire gewricht hebben een penachtige kop die in een kanaalvormige korte kom zit. De kom van eiergewrichten is groter dan de gewrichtskop en vlakke gewrichten zoals de wervelboog voeg hebben geen koker in strikte zin, maar bestaan ​​uit twee vlakke oppervlakken die vrij tegen elkaar schuiven.

Functie en taken

Gewrichtsvoeten hebben een komvormige formatie voor het opnemen van de gewrichtskop. Ze zijn een van de twee gewrichtsoppervlakken. In de regel beweegt het staafeinde van een bepaald gewricht in de bijbehorende mof, vergelijkbaar met een mortel in de schaal. Hoe een koker precies werkt, hangt af van het type verbinding. Wanneer botten samenkomen in een gewricht, de vorm van de botoppervlakken, en dus de vorm van de kom, dicteert de bewegingen die mogelijk worden in het gewricht. Bij kogelgewrichten, zoals de heup en de schouder, laat een bolvormige condylus in de tegengesteld gevormde kom beweging in alle richtingen toe. In een scharnierend gewricht zoals het bovendeel enkel gewricht, aan de andere kant, maakt de combinatie van kop en kom beweging uitsluitend rond een enkele as mogelijk. In dit geval verhindert de kanaalachtige opname van de cilindrische gewrichtskop andere soorten bewegingen. In vergelijking hiermee zijn zadelgewrichten zoals de duim zadelgewricht wat meer beweging toestaan. In deze gewrichten vinden de bewegingen plaats in twee richtingen loodrecht op elkaar. Bij draaipunten is alleen draaibeweging mogelijk door de koker en de bijbehorende kop. Doppen en stangkoppen hebben dus twee hoofdfuncties. Enerzijds verbinden ze zich botten of botuiteinden naar elkaar toe, en aan de andere kant maken ze hun flexibele verbindingen mogelijk om de botten te verplaatsen. Dit betekent dat de glenoïdholte een functie heeft binnen het motorsysteem die ongeveer net zo belangrijk is als de kop van het gewricht. Zonder de eenheid van hoofd en kom zouden noch extensies, noch flexies, abduaties, naderende bewegingen of externe en interne rotaties mogelijk zijn. Dienovereenkomstig zou de mobiliteit van de persoon in dezelfde mate worden beperkt als door verlamming van de spieren die bij de beweging betrokken zijn.

Ziekten

Gewrichten kunnen onder bepaalde omstandigheden worden aangetast door verwondingen waardoor de twee gewrichtsoppervlakken het contact met elkaar verliezen. Meestal worden dergelijke verschijnselen veroorzaakt door externe krachten. Wanneer de kop van een gewricht niet meer in de kom ligt, noemt de medische professie dit een dislocatie. In de meeste gevallen gaat luxatie gepaard met een traan in het bijbehorende gezamenlijke capsule, waardoor de twee gewrichtsoppervlakken verschuiven of uit elkaar schuiven. Luxatie kan ook onvolledig zijn en wordt dan subluxatie genoemd. Bij directe dislocatie werkt een externe kracht direct op het aangetaste gewricht, waardoor een scheur in het ligament en de capsule ontstaat waardoor de condylus uit de kom glijdt. Indirecte ontwrichting is anders. Bij dit type ontwrichting wordt de natuurlijke motorische remming van een gewricht overwonnen door de lange hefboomarmen. Aldus gebruikt een bot de condylus op de koker bij dit type dislocatie. Naast dislocatie kan de glenoïdholte ook pathologische waarde krijgen bij aandoeningen zoals de zeldzame Legg-Calvé-Ziekte van Perthes​ Bij deze ziekte wordt de heupkop eenzijdig of bilateraal aangetast door avasculair necrose. Hoewel de necrose wordt gecompenseerd door processen van osteogenese, wordt het resulterende bot vaak vervormd. Als gevolg hiervan past de heupkop vaak niet meer in het heupkom.