Springende disciplines van atletiek

Naast het gooien van en lopend disciplines biedt atletiek ook springdisciplines. Deze springdisciplines bestaan ​​elk uit twee soorten hoogspringen en verspringen, waarvan de normen in de loop van de tijd zijn veranderd. Deze vier disciplines zijn hoogspringen, polsstokhoogspringen, verspringen en hinkstapspringen.

Hoge sprong

Bij het moderne hoogspringen springt de atleet na een gebogen aanloop over een bars dat is zo hoog mogelijk en vier meter lang, dat valt bij de minste aanraking. Het wereldrecord is 2.45 voor mannen en 2.09 m voor vrouwen. De atleet landt op zijn rug op een zachte mat. De eerste wedstrijden in het hoogspringen werden gehouden door de Kelten. De huidige wedstrijdregels werden al in 1865 in Engeland vastgesteld. Volgens deze regels mogen er alleen sprongen worden gemaakt met één voet, zijn er drie pogingen per hoogte toegestaan, en de bars mag niet worden verlaagd na een mislukte poging. Terwijl tot 1936 de voeten de bars Ten eerste is vandaag de zogenaamde flop gebruikelijk, waar de hoofd is het eerste deel van het lichaam. Over het algemeen staan ​​bij alle springdisciplines klachten van de lumbale wervelkolom op de voorgrond. Bovendien kan de aanloop dezelfde blessures veroorzaken als bij het sprinten. De meest voorkomende blessures bij hoogspringers komen voor in de knie en enkel gewrichten, en daarnaast komen er vaak rugklachten voor (ook als laat gevolg). Tijdens de sprong, de adductoren van de schommel been lopen bijzonder risico. Mogelijke gevolgen op lange termijn zijn ook enkel gewrichtsklachten en bandbreuken.

Polsstokhoogspringen

Bij polsstokhoogspringen wordt een stabiele paal gebruikt om een ​​zo hoog mogelijke balk vrij te maken. De aanloop is op een rechte baan van minimaal 45 meter lang en 1.22 meter breed. De lengte en dikte van de staaf is afhankelijk van de hoogte, het gewicht en sterkte van de atleet. Het springen met palen was in de oudheid al wijdverbreid. Terwijl op Kreta mensen met behulp van palen over stieren sprongen, beoefenden Kelten het verspringen op de paal. Sinds 1775 organiseren Duitse gymnasten polsstokhoogspringen. Pas in de jaren zestig werden matten ter bescherming van polsstokhoogspringers geïntroduceerd. Zelfs vandaag de dag, onder de atletiekdisciplines, het risico om te breken botten is het hoogst in polsstokhoogspringen. Als technisch meest veeleisende atletische discipline is het ook het gevaarlijkst, bijvoorbeeld als de atleet naast de mat landt. Typische verwondingen bij polsstokhoogspringen zijn onder meer dislocaties van de schoudergewricht en breuken in het schoudergebied. De lumbale wervelkolom is ook een bijzonder frequente bron van ongemak. De patella en Achilles pezen worden vooral gestrest door de sprong. In het geval van een mogelijke underrun van de stang tijdens de sprong, is er een verder risico op letsel voor de rug, meer bepaald voor de strekspieren van de rug.

Long Jump

Het verspringen is een poging om zo ver mogelijk te springen na een aanloopfase, namelijk 40-50m voor mannen en 30-40m voor vrouwen. Elke atleet heeft drie pogingen om dit te doen, en de beste acht krijgen nog eens drie pogingen. Naast de oude Grieken is ook van Aziatische volkeren overgeleverd dat ze sinds onheuglijke tijden verspringen probeerden, waarbij bij de laatste de benen werden aangespannen en de dijen loodrecht op de grond moesten worden gehouden. Tegenwoordig is het nodig om de voeten horizontaal en de romp gebogen te houden. Op het moment van landen, dat wil zeggen wanneer de voet de grond raakt, is het noodzakelijk om de heupen zo snel mogelijk naar voren te duwen, aangezien punten worden afgetrokken bij het landen op de billen. (Bij het meten van lengte telt de eerste indruk in de sandbox). Aan het begin van de startfase is er een remeffect dat bij onervaren springers het risico op gewrichtsverstuikingen bij de knie en het bovenlichaam veroorzaakt. enkel​ De kuitspieren en de dij Ook buig- en strekspieren lopen hierdoor vaak blessures op. In aanvulling op, spiervezel Tranen komen voor, vooral in de dijen.

Driedubbele sprong

Het hinkstapspringen werd in Duitsland lange tijd genegeerd, hoewel het ook een Olympische discipline is. Terwijl in de oudheid hinkstapspringen werden opgevat als de optelling van drie individuele sprongen, kon de sprongvolgorde die vandaag wordt beoefend, voor het eerst worden bewezen in 1465. In de loop van de tijd werden echter de regels van de been de volgorde is keer op keer gevarieerd. Tegenwoordig wordt, net als bij het verspringen, de sprong gemaakt op een startbalk na een aanloop van 35 tot 42 meter, de eerste landing moet met dezelfde been die werd gebruikt om eraf te springen, met de tweede landing op de andere voet en een lange sprongachtige sprong om de beweging te voltooien (ook wel "hop", "stap", "sprong" genoemd). De voetvolgorde moet daarom links-links-rechts of rechts-rechts-links zijn. De risico's op blessures zijn over het algemeen hetzelfde als bij het verspringen en sprinten, dus in het bijzonder spiervezel tranen en verrekkingen, enkel en knieblessuresevenals ontsteking van de knieschijfpees (en hier vooral bij de distale knieschijfpaal, leidend naar de zogenaamde “springersknie”).