Diagnose | Heupdysplasie bij een kind

Diagnose

De diagnose bij de zuigeling kan worden gesteld door middel van een ultrageluid onderzoek (echografie) van de heup. Deze methode is enerzijds zeer betrouwbaar en anderzijds in tegenstelling tot Röntgenstraal of CT (computertomografie), het is volledig vrij van blootstelling aan straling, wat vooral bij kinderen moet worden vermeden. Bij het preventief onderzoek U2 of U3 wordt echografie voorgeschreven als screening (vroegtijdig opsporingsonderzoek).

Op deze manier worden de getroffen kinderen zeer vroeg opgespoord, wat essentieel is voor een effectieve therapie en het minimaliseren van latere gevolgschade. De ultrageluid afbeelding wordt gebruikt om onderscheid te maken tussen verschillende stadia van de ziekte (volgens Graf).

  • Graad I beschrijft een normaal gevormd heupkom
  • Graad II beschrijft een pathologische dysplasie
  • Vanaf graad III is er een extra dislocatie van de heupkop (de heupkop zit niet meer correct in de kom)
  • Graad IV beschrijft een dysplastische heup met volledige ontwrichting.

Therapie

Heupdysplasie moet in ieder geval worden behandeld. Welke procedure wordt aangegeven, hangt af van het stadium van de ziekte. Een Graf II heup wordt behandeld door middel van een zogenaamde Tübingen flexieorthese of een spreading gips gips.

Het principe hier is dat het dijbeen hoofd wordt gecentreerd in het acetabulum (dwz in de koker gedrukt) door een bepaalde vaste positie van de aangedane persoon been (flexie en spreiding), wat leidt tot stimulatie van de heupkomgroei bij kleine kinderen. Het doel is dan ook om ervoor te zorgen dat het heupkom zo groeit dat het beter aansluit op het dijbeen hoofd. Vanaf stadium Graf III is een dergelijke behandeling niet langer voldoende; hier het dijbeen hoofd moet worden verkleind (dwz opnieuw gecentreerd in het acetabulum).

Zo'n reductie kan meestal 'gesloten' worden uitgevoerd (dwz zonder open operatie), maar kan enkele weken duren. Het kind moet dan een gips gips (meestal de zogenaamde vetwitte pleister) gedurende een paar weken en ondergaan regelmatig echografische controles. ook hier wordt achteraf een spalk gebruikt, zoals de Tübingen Hip Flexion Splint, die moet worden gedragen totdat de genezing is voltooid. Als er na 2-5 jaar geen verbetering is, moet een operatie worden uitgevoerd. Er zijn verschillende procedures om uit te kiezen, allemaal zogenaamde osteotomieën (dwz het doorsnijden van botdelen van de heup of heupkop met daaropvolgende rotatie en opnieuw bevestigen), zoals de Salter osteotomie of acetabuloplastiek.