De huidhechting

Introductie

Hechtmateriaal

Gebruik in het algemeen bij elk type huidhechting nooit uw handen rechtstreeks om de naald te geleiden, maar klem deze in een klem. De randen van de wond worden vastgehouden met een chirurgisch pincet. Dit dient ook om de naald vast te klemmen wanneer de steekrichting verandert.

In principe moet elk hechtmateriaal steriel, scheur- en knoopvast, weefselcompatibel en manipuleerbaar zijn. Deze eisen gelden voor elk hechtmateriaal, ongeacht of het voor de huid of organen wordt gebruikt. Ten eerste kunnen hechtingen worden onderverdeeld in absorbeerbaar en niet-absorbeerbaar materiaal.

Resorbeerbare hechtingen hebben de eigenschap dat ze na een bepaalde tijd oplossen en dus niet handmatig verwijderd hoeven te worden. Dit biedt het voordeel dat er geen verdere manipulatie nodig is. Daarnaast zijn hechtingen in organen, spieren of diep in de huid mogelijk.

Het wordt daarom gebruikt op plaatsen die tijdelijk aangepast moeten worden. De treksterkte van het materiaal neemt echter na relatief korte tijd langzaam af, zodat het weefsel dan zelf de treksterkte moet toepassen. Zo hebben polyglycolzuurdraden na ongeveer 50 dagen slechts 15% van hun oorspronkelijke treksterkte.

Na ongeveer 3 maanden worden de draden volledig opgenomen. Op plaatsen met verhoogde mechanische belasting wordt niet-absorbeerbaar hechtmateriaal gebruikt. Dit zorgt voor een permanente ondersteuning van de weefselsterkte.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende materialen. Enerzijds de plastic polymeren, die monofil (niet-gevlochten) of polyfil (gevlochten) kunnen zijn. De plastic polymeren hebben als voordeel dat ze een goede knoopsterkte hebben, een lage reactie op vreemd lichaam en een laag infectierisico.

Er bestaat echter het risico van een allergische reactie​ In dat geval moeten de schroefdraden weer worden verwijderd. Zijde is het tweede materiaal van niet-opneembare draden.

Omdat deze echter een hoog infectierisico met zich meebrengen, worden ze nu alleen gebruikt voor tijdelijke hechtingen. Ze zijn echter erg soepel en hebben goede knoopeigenschappen, maar zijn niet erg elastisch. De draaddikte verwijst naar de diameter van chirurgisch hechtmateriaal.

Er zijn verschillende meetsystemen voor draaddikte, namelijk het Amerikaanse USP-systeem (United States Pharmacopeia) en het Europese EP-systeem (European Pharmacopoeia, "Metric System"). De dikte van de draad geeft de dikte aan en bepaalt samen met de materiaaleigenschappen de scheurweerstand. De draaddikte wordt gegeven in de vorm van cijfers beginnend met het cijfer 0.

Dikte 12-0 is de dunste draad en wordt gebruikt bij microchirurgie. Het is ongeveer 0.001-0.009 mm dik. De breedste draad heeft een dikte van 7, is ca.

0.9 mm dik en wordt gebruikt voor gewrichtsstabilisatie. Huidhechtingen worden meestal gehecht met een 2-0 of 3-0 draad. Deze zijn ca.

0.2 tot 0.3 mm dik. In principe probeert men het dunste hechtmateriaal te gebruiken om de wond te sluiten. De draad moet echter dik genoeg zijn om een ​​voldoende stevige wondsluiting te verkrijgen.

Men probeert het optimale compromis te vinden tussen scheurweerstand en zo min mogelijk weefselschade. De keuze van de draad wordt overgelaten aan ervaren chirurgen en is een beslissing die individueel op de wond wordt afgestemd. Bij wonden die onderhevig zijn aan grotere trek- en afschuifkrachten worden in principe hechtingen met een grotere diameter gebruikt.

Als de wond niet onder grote spanning staat, kan een dunnere diameter worden gekozen. Naast de dikte van de draad kan ook onderscheid gemaakt worden tussen de naald-draad combinatie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen traumatisch en atraumatisch hechten.

Bij traumatisch hechten moet de draad in de naald worden geregen, vergelijkbaar met het naaien van stoffen. Het voordeel is dat de naald hergebruikt kan worden en naald en draad vrij gecombineerd kunnen worden. Deze variant is ook voordeliger.

Het veroorzaakt echter een grotere traumatisering van het weefsel en een extra werkstap is noodzakelijk. Om deze reden wordt traumatisch hechten alleen gebruikt als de bijbehorende naald / draad-combinatie niet beschikbaar is. Bij atraumatisch hechten komt de draad direct uit de naald.

De draad hoeft dus niet meer geregen te worden en zorgt voor minder weefseltraumatisering. De kosten zijn echter hoger en de combinatie van naald en draad is vooraf bepaald en kan niet vrij worden gekozen. Traumatisch hechten wordt bijna altijd gebruikt als de juiste combinatie beschikbaar is.

Het wordt ook gebruikt voor zeer gevoelig weefsel, zoals peritoneale hechtingen. Om een ​​huidhechting uit te voeren: De nietapparaten drukken roestvrijstalen nietjes in het weefsel en buigen ze om zodat de nietjes worden gesloten en niet gemakkelijk kunnen worden verwijderd. Er zijn verschillende nietapparaten die verschillende hechtingen maken, afhankelijk van de vereisten.

Enkelvoudige nietapparaten worden gebruikt voor het sluiten van de huid. Het voordeel van deze nietmachines is een zeer snelle sluiting van de wonden en fijne littekens. De nietjes worden na ongeveer 10 dagen verwijderd met behulp van een speciaal apparaat.

Dit apparaat buigt de nietjes weer open en verwijdert ze volledig pijnloos. Daarnaast kan lijm worden gebruikt voor huidafsluiting / huidhechten. Voor dit doel zijn er verschillende fibrinelijmen en butylcyanoacrylaat.

Deze is verkrijgbaar in ampullen of als spray. Kleine huidwonden op het gezicht kunnen worden gesloten met behulp van luchtvochtigheid en polymerisatie. De lijm brandt korte tijd op de verse wond, maar is dan niet meer merkbaar of zichtbaar en trekt na een bepaalde tijd in.

Er blijven smalle littekens achter, die nauwelijks zichtbaar zijn.

  • Nietmachines
  • Lijmen of
  • Monofilament plastic draden gebruikt.

Er is ook de mogelijkheid van plakstrips (Steristrip). Deze worden gebruikt bij kleinere huidwonden en geven een zeer goed cosmetisch resultaat.

De aanpassing van de wondrand van deze huidhechting is echter niet zo goed als bij nietjes of hechtingen, dus de wonden mogen niet zo diep zijn om een ​​goed resultaat te bereiken. Over het algemeen moeten diepere en grotere wonden altijd worden gesloten met hechtingen of nietjes, anders kan de aanpassing van de wondranden niet worden gegarandeerd. Kleinere, oppervlakkige sneden kunnen daarentegen snel en pijnloos worden gesloten met lijm of plakstrips. Een ander voordeel van deze maatregelen is dat nee plaatselijke verdoving is vereist, terwijl vóór het hechten of nieten, a plaatselijke verdoving van de wond en zijn omgeving is altijd noodzakelijk.