Schildklierkanker (schildkliercarcinoom): chirurgische therapie

Na de diagnose van schildkliercarcinoom moet de volgende benadering worden gezocht, afhankelijk van de histologische bevindingen:

Carcinoom type Relatieve frequentie Therapie naar keuze Prognose
Papillaire schildklier kanker (PTC). 50-60%, stijgende trend
  • Tumor <1 cm in diameter, goed afgebakend) → resectie van gelijkzijdige schildklierkwab (lobectomie) en lymfadenectomie (regionale extirpatie weefselvocht knooppunten).
  • Tumor> 1 cm of slechte afbakening → totaal thyroidectomy (thyreoïdectomie) met lymfadenectomie.
  • Na de operatie radioactief jodium therapie wordt uitgevoerd (zie hieronder radiotherapie); L-thyroxine.
Overlevingspercentage na 5 jaar: 80-90%.
Folliculair schildkliercarcinoom. 20-30%
  • Totaal thyroidectomy (TT) met lymfadenectomie.
  • Na de operatie wordt radioactief jodiumtherapie toegediend (zie hieronder voor bestralingstherapie); L-thyroxine
Overlevingspercentage na 5 jaar: ongeveer 80%.
Medullair schildkliercarcinoom (C-celcarcinoom, MTC). ongeveer. 5-10%
  • Totaal thyroidectomy (TT) met lymfadenectomie Let op. De tumor is niet radiosensitief; indien nodig kan therapie met tyrosinekinaseremmers in vergevorderde stadia worden uitgevoerd
Overlevingspercentage na 5 jaar: 60-70%.
Anaplastisch schildkliercarcinoom (ongedifferentieerd schildkliercarcinoom). 1-5%
  • Radiotherapie met externe bundel (radiotherapie, radiatio; eerstelijnsbehandeling), meestal gegeven vóór de operatie, of mogelijk daarna (meestal gecombineerd met chemotherapie)
  • Voor gelokaliseerde tumor → totale thyreoïdectomie met weefselvocht knooppunt extirpatie.
Matig: mediane overleving 6 maanden

Verdere opmerkingen

  • * Kleine papillaire schildkliercarcinomen vereisen geen onmiddellijke chirurgische verwijdering: gecontroleerd wachten ("active surveillance" -strategie) kan een veilige optie zijn. De richtlijnen van de American Thyroid Association bevelen een dergelijke procedure aan als alternatief voor onmiddellijke chirurgie bij tumoren met een diameter van minder dan 1.5 cm en een TSH waarde in het normale bereik. Een studie toonde die tumor aan volume lijkt beter geschikt om beginnende tumorgroei te detecteren dan tumordiameter. Bij een vervolgonderzoek 29 maanden na de diagnose (via echografie: hypoechogene structuren met onregelmatige marges, microcalcificaties of langwerpige vormen) vertoonden elf patiënten (3.8%) tumorgroei van meer dan 3 mm in diameter. Binnen twee jaar overschreed 2.5% deze drempel, en binnen vijf jaar 12.1%. Tumorvergroting van meer dan 3 mm was geassocieerd met een toename van carcinoom volume van meer dan 50%. Tumorgroei - in termen van tumordiameter - werd gezien bij 27% van de patiënten jonger dan 50 jaar, maar slechts bij 4.6% van de patiënten ouder dan 50 jaar. Zelfs tumoren met een diameter van 1-1.5 cm deden dat niet groeien vaker dan kleine tumoren.
  • Patiënten met een gelokaliseerd papillair schildkliercarcinoom ≥ 1 cm groot waren de eersten die objectief kwantificeerden hoeveel lymfeklieren nodig waren voor risicobeoordeling: het risico dat patiënten met aangetaste lymfeklieren een verkeerde diagnose kregen als nodaal negatief was:
    • 53%: indien een enkele weefselvocht knooppunt werd onderzocht.
    • 10%: indien> 6 lymfeklieren werden onderzocht

    Rekening houdend met het stadium en rekening houdend met een zekerheid van 90% om een ​​over het hoofd geziene lymfeklierbetrokkenheid uit te sluiten, resulteerde dit in:

    • T1b-ziekte: 6 lymfeklieren.
    • T2-ziekte: 9 lymfeklieren
    • T3-ziekte: 18 lymfeklieren
  • Ingekapselde folliculaire variant van papillair schildkliercarcinoom (EFVPTC); patiënten met niet-invasieve EFVPTC (= "niet-invasieve folliculaire schildklierneoplasma met papillair-achtige nucleaire kenmerken" (NIFTP)) hebben een zeer laag risico op een slechte uitkomst, dwz. dwz lobectomie van de schildklier (volledige verwijdering van een van de twee lobben van de schildklier) is hier meestal voldoende.
  • Bij patiënten met papillair schildkliercarcinoom (PTC), na totale thyreoïdectomie (TT), dissectie (verwijdering) van de centrale lymfeklieren (Engl.Completion Lymph Node Dissection, CLND), permanente hypoparathyreoïdie (bijschildklierhypofunctie) kwam significant vaker voor in de groep met TT en CLND dan in die met TT zonder CLND (6.6 procent versus 2.3 procent).