2. criteriumvaliditeit (criteriumvaliditeit) | Geldigheid

2. criteriumvaliditeit (criteriumvaliditeit)

Criterium deugdelijkheid definieert de mate van statistische overeenstemming tussen het testresultaat en het criterium waarvoor de test werd bepaald. (Voorbeeld: een sprint van 30 meter is gecorreleerd met prestaties bij verspringen.) Berekende correlatie = criterium deugdelijkheid (validiteitscoëfficiënt) Criteriumvaliditeit wordt als bijzonder belangrijk beschouwd in prestatie diagnostiek.

Het criterium deugdelijkheid is onderverdeeld in Bepaling van de criteriumvaliditeit: Met correlatie van r = 1 kan de prestatie foutloos worden geschat. externe criteriumvaliditeit: De testprestatie is gecorreleerd met een extern criterium. (bijv. 6-sprong is gecorreleerd met verspringen) validiteit binnenste criterium: de testprestatie is gecorreleerd met andere gemeten waarden van hetzelfde geldigheidsbereik.

(bijv. CounterMovement-Jump wordt gemeten met de sprongbandtest)

  • Nalevingsvaliditeit - test- en criteriumwaarden worden gelijktijdig verzameld. De conformiteitsvaliditeit moet groter zijn dan 0.
  • Voorspellingsvaliditeit - eerste test, daarna verzameling van de criteriumwaarden
  • Bepaling van de testwaarden (X) op een monster
  • Verzameling van de criteriumwaarden (Y) op hetzelfde monster
  • Berekening van de correlatie (X, Y) = rxy

3. constructvaliditeit

Definitie: Constructvaliditeit is de mate waarin een meetprocedure daadwerkelijk het theoretische construct vastlegt dat het beoogt te meten. In de meeste gevallen wordt de constructvaliditeit bepaald door middel van bevestigende factoranalyse. Constructvaliditeit is belangrijk voor de theoretische verduidelijking van wat de test moet meten. Constructie = theoretische / ideale structuur (bijv uithoudingsvermogen, kracht, snelheid, intelligentie etc.) Constructen kunnen worden onderverdeeld in: Verder is de constructvaliditeit onderverdeeld in: De constructvalidatie gebeurt in 3 stappen:

  • Homogene constructies: vaardigheden die nauw verwant zijn (bijv. Stuiteren - maximale kracht)
  • Heterogene constructies: vaardigheden die niet nauw verwant zijn (bijv. Kracht - fitness)
  • Convergente validiteit (consistentie met andere tests die vergelijkbare factoren meten)
  • Discriminerende validiteit (met welke variabelen van andere constructen de test niet mag correleren)
  • Afleiding van toetsbare hypothesen
  • Verificatie van de hypothesen
  • Conclusies trekken