Eén ding tegelijk: van draaien naar kruipen naar lopen

Veel ouders kunnen nauwelijks wachten tot hun kind loopt. Idealiter zouden ze het wandelen met hem willen oefenen voordat hij zelfs maar heeft gekropen. Toch zijn hun 'handen eigenlijk gebonden'. Motorische ontwikkeling is immers een rijpingsproces dat volgens interne wetten verloopt.

Voor elke baby zijn eigen tempo

Een kenmerk van de vroege motorische ontwikkeling is de grote spreiding in de tijd. Dit betekent dat elk kind zijn eigen tempo heeft en dat deze ontwikkeling niet door oefening kan worden beïnvloed. Het kan echter worden beïnvloed door ervoor te zorgen dat het kind voldoende bewegingsvrijheid heeft om zijn natuurlijke bewegingsdrang ongehinderd na te streven. De baby moet daarom niet te veel tijd in wipstoeltjes of autostoeltjes doorbrengen, omdat deze de natuurlijke beweging te veel beperken. Het is het beste om veel tijd op de grond en in buikligging door te brengen als u wakker bent. Dit is niet alleen veilig, maar geeft ze ook alle vrijheid om te bewegen, draaien, rollen, kruipen of wat dan ook.

Het is beter om ze niet te helpen verhuizen

Bewegingen of houdingen die niet geschikt zijn voor de ontwikkeling, moeten ten koste van alles worden vermeden. Het neerzitten van een baby (in een fietsstoeltje of kinderstoel) voor het kruipen bijvoorbeeld, is een te zware belasting voor de rug. Pas als de baby veilig in de zogenaamde lange stoel zit (rechte rug, gebogen benen, gewicht gelijkmatig verdeeld over beide billen), kan deze houding hem geen kwaad meer doen. Een baby mag ook niet te lang rechtop blijven staan, totdat hij dit alleen kan. In het tweede kwartaal van het jaar kunnen baby's zichzelf al aan de hand van hun moeder tot een staande positie optrekken. Meestal staan ​​ze alleen op hun tenen. In principe is er niets mis met deze oefening. Baby's moeten echter maar een paar seconden in deze positie blijven en dan weer gaan liggen.

87% houdt zich aan een specifieke routine

De basismotorische ontwikkeling volgt meestal een heel specifieke volgorde, hoeft niet te worden aangeleerd en ontwikkelt zich vanuit de eigen impuls van het kind. De baby tilt bijvoorbeeld als eerste zijn baby op hoofd, na drie tot zeven maanden draait het van zijn rug naar zijn maag, en tenslotte van zijn buik naar zijn rug. Na zeven tot tien maanden begint hij te verzegelen, dat wil zeggen, hij gebruikt zijn armen en benen om vooruit te komen, maar kan zijn buik nog niet optillen. Uiteindelijk steunt het zichzelf op handen en knieën en komt in viervoetige houding; een belangrijke voorwaarde voor crawlen. Maar in het begin verstrijkt er enige tijd met heen en weer schommelen totdat de baby een veilige houding heeft gevonden. Crawling vereist dan een behoorlijke hoeveelheid coördinatie​ De baby moet er een verplaatsen been en een arm tegelijk naar voren en kruiselings. 90 procent van de kinderen kan dit met een gerust hart doen tegen de tijd dat ze 10 maanden oud zijn. Als de kinderen eenmaal de overgang van buikligging naar knielende houding hebben gemaakt, kunnen ze al snel rechtop zitten, eerst ondersteund door één hand en daarna langzittend. Korte tijd later beginnen de baby's zich op lage meubels op te trekken, misschien al een paar zijwaartse passen. En al snel is er maar één hand nodig om vast te houden. Als er genoeg is evenwichtleidt het pad al snel naar het staan ​​met de vrije hand en de eerste stappen. Dit wordt bereikt door 50% van de kinderen in hun eerste levensjaar.

Geen regel zonder uitzondering

Daarnaast zijn er ook baby's die nogal extravagante vormen van voortbeweging gebruiken of er niet van dromen de typische volgorde te volgen. Ze bewegen zich bijvoorbeeld rollend door het appartement, kruipen achteruit of hebben bijzonder plezier met de zogenaamde cirkelslede. Daarbij draait het kind ter plaatse, waarbij het draaipunt de buik is. Roeien of afzetten met armen en benen geeft meer vaart. Typische voorbeelden van het overslaan van hele ontwikkelingsstadia zijn kinderen die niet verzegelen of kruipen, maar direct vanuit buikligging gaan lopen. Of baby's die, in plaats van te beginnen vanuit de quadrupedale positie, beginnen te lopen vanaf de zogenaamde berenwandeling (op handen en voeten met gestrekte billen). Zonder de tussenliggende kruipfase missen kinderen echter een belangrijke coördinatie oefening. Dit komt omdat bij het kruipen de wederkerige of diagonale bewegingen van de arm en been hebben een beslissende invloed op de coördinatie van de twee helften van de hersenen en lichaam. Sommige wetenschappers zijn van mening dat het gebrek aan kruipen verantwoordelijk is voor latere tekortkomingen in de lichaamscoördinatie, waaronder lees- en spellingsproblemen, dat wil zeggen bij acties die een bijzonder goede samenwerking tussen de twee hersenhelften vereisen. hersenen.