Therapie | Heupluxatie na een TEP

Therapie

Reductie is de belangrijkste maatregel bij heupluxatie na TEP om blijvende schade door vasculaire of zenuwcompressie te voorkomen. Reductie wordt gedefinieerd als het herpositioneren van de betrokken gewrichtspartners (in dit geval de femorale hoofd en de stuiterende beker) in de fysiologische positie. In het geval van ontwrichting in een kunstmatige heup gewricht, dit betekent dat de kunstmatige femorale hoofd, dat zich in het dijbeen bevindt, moet worden verplaatst in het kunstmatige acetabulum.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een gesloten en een open of chirurgische reductie. Bij de gesloten reductie wordt vaak gebruik gemaakt van Böhler reductie, waarbij het dijbeen hoofd wordt weer in de juiste positie gebracht nadat de patiënt met gerichte trek- en roterende bewegingen op zijn plaats is gefixeerd. Vanwege de doorgaans sterke heupspieren gebeurt dit soms onder narcose.

Als een gesloten reductie niet mogelijk is of als er bijkomende verwondingen zijn zoals een breukwordt de reductie openlijk uitgevoerd, dat wil zeggen chirurgisch. Begeleidende verwondingen kunnen tegelijkertijd worden behandeld. Bovendien is hier een gedetailleerde beoordeling van de prothese mogelijk, die indien nodig in dezelfde sessie kan worden aangepast of vervangen. Na elke reductie na een heupluxatie moet het resultaat worden gecontroleerd met Röntgenstraal of CT-beelden.

Nazorg

De acute therapie van een heupluxatie na een TEP wordt gevolgd door een vervolgbehandeling. Dit is afhankelijk van de eerder uitgevoerde maatregelen. Als een eenvoudige reductie zonder complicaties werd uitgevoerd, worden versterkingsoefeningen voornamelijk gebruikt voor de nabehandeling als onderdeel van fysiotherapie of ergotherapie.

Als, aan de andere kant, het niet de eerste maar de tweede of derde heupdislocatie bij een kunstmatige heup gewrichtmoet de prothese meestal worden vervangen en het resultaat van de operatie worden gecorrigeerd. Bij heupluxatie van de TEP is het belangrijk om de positie van de ingebrachte delen regelmatig te controleren, vooral direct na het evenement. Daarnaast kan patiënttraining worden gebruikt om de patiënt te herinneren aan de juiste omgang met de prothese en zo het risico van een nieuwe dislocatie te voorkomen. Na nog een operatie bestaat de postoperatieve behandeling uit het langzaam benaderen van de maximaal mogelijke belasting in het kader van een gecontroleerde revalidatiebehandeling.