Helicobacter Pylori-infectie: test en diagnose

Laboratoriumparameters van de eerste orde - verplichte laboratoriumtests.

  • Invasieve methoden:
    • Cultuur [gevoeligheid 70-90%, specificiteit 100%]
    • Histologie (gouden standaard) na endoscopische biopsie (weefselmonster) [gevoeligheid 80-98%, specificiteit 90-98%]
    • Urease sneltest (synoniem: Helicobacter urease test; handelsnaam: CLO-test) - biopsie wordt daardoor gegeven in een ureum-bevattende kleurindicatoroplossing (nachttest) [gevoeligheid 90-95%, specificiteit 90-95%] Opmerking: remming van enzymactiviteit (vals-negatief testresultaat) door protonpompremmers (protonpompremmers, PPI) en antibiotica​ vals-positieve bevindingen als gevolg van een bacteriële (niet H. pylori) overgroei in de maag Voorbereiding van de patiënt: voorheen geen therapeutische middelen biopsie (weefselafname) (PPI 1 week, antibiotica 6 weken).
    • Pathogeen detectie door PCR (polymerase kettingreactie) [gevoeligheid 90-95%, specificiteit 90-95%].
  • Niet-invasieve methoden:
    • 13Cureum ademtest - meet indirect de activiteit van het bacteriële enzym urease [gevoeligheid 85-95%, specificiteit 85-95%].
    • Antigeentest met ontlasting met behulp van monoklonale antilichamen [gevoeligheid 85-95%, specificiteit 85-95%]
    • IgG-antilichamen in serum [gevoeligheid 70-90%, specificiteit 70-90%]

Therapie bediening: 13C-ureum ademtest met detectie van gelabeld CO2 uit het H. pylori-metabolisme; bij kinderen als niet-invasieve diagnostiek of ook voor therapie controle van de volwassene: Helicobacter pylori antigeendetectie in ontlasting (6 tot 8 weken na beëindiging van de therapie).

indicaties:

  • Volgens de Duitse richtlijn zijn twee positieve testresultaten vereist voor een betrouwbare diagnose.
  • Een positief testresultaat wordt voldoende geacht bij gelijktijdige detectie van:
    • Duodenumzweer
    • Chronische actieve gastritis
    • Een positieve cultuur (specificiteit 100%)
  • Voor een betrouwbare diagnose moeten de volgende minimale tijdsintervallen zonder Helicobacter pylori-suppressieve therapie in acht worden genomen:
    • Twee weken na het einde van de protonpompremmer (PPI) therapie.
    • Vier weken na eerdere uitroeiing van H. pylori of antibiotische therapie.
  • Tests die niet worden aanbevolen voor klinische diagnose:
    • Antilichaamdetectie in urine of speeksel.
    • Sneltesten voor het opsporen van antilichamen in zijn geheel bloed.
    • Sneltest voor antigeendetectie in ontlasting