Bekken: de benige bekkenstructuren

De benige structuren van de bekkenring spelen een uiterst belangrijke rol bij alle functies. Deze omvatten de heiligbeen, heup botten en sacro-iliacaal gewricht.

Sacrum, heupbeenderen en sacro-iliacaal gewricht.

Heiligbeen (Os sacrum): dit is een deel van de onderste wervelkolom, vormt de achterwand van het bekken en verbindt het naar boven met de lumbale wervelkolom.

Heupbeenderen (ossa coxae): deze twee structuren komen samen met de zijkanten van het heiligbeen en zijn weer elk samengesteld uit drie samengesmolten botten:

  • Hierboven het ilium (Os ilium), met zijn grote iliacale top en buitengrens, de bekkenkam en verschillende uitsteeksels, de bekkenstekels. Van de iliacale top kan genomen worden beenmergdienen de benige uitsteeksels therapeuten ter oriëntatie, bijvoorbeeld wanneer een injectie in de pomusspier moet worden toegediend.
  • Beneden achter voegt zich bij de zitbeen (Os ischii), waarvan de uitsteeksels schuin naar beneden worden genoemd zitbeenknobbels. Na langdurig fietsen op een hard zadel zijn deze vaak duidelijk voelbaar.
  • Beneden aan de voorkant ligt de schaambeen (Os pubis), waarvan de respectieve boogvormige verlengingen vooraan in het midden samenkomen als symphysis pubica en zo de ring van de bekkengordel sluiten.

Waar het darmbeen, zitbeen en schaambeen ontmoeten elkaar, ze vormen de linker en rechter komachtige heupkom, waarin de hoofd van het dijbeen ligt respectievelijk. De heupkom en condylus vormen samen met vaste ligamenten de sterke heup gewricht. De heup gewricht en bekken samen worden de heup genoemd, die van buitenaf overeenkomt met het gebied tussen de bovenrand van het bekken en de basis van de dij.

Sacro-iliacaal gewricht: dit gewricht tussen het darmbeen en heiligbeen aan de linker- en rechterkant van de wervelkolom vrijwel onbeweeglijk vanwege vaste ligamenten, maar kan ongemak veroorzaken door minimale verplaatsing. Dergelijke blokkades worden vaak aangepakt door orthopedisten of osteopaten.

Groot en klein bekken

Er wordt onderscheid gemaakt tussen het grote en kleine bekken, die worden gescheiden door een denkbeeldige lijn (linea terminalis). Deze verloopt in een boog aan de binnenkant van de bekkenring vanaf een projectie van het heiligbeen schuin naar beneden naar de bovenrand van de symphysis pubica. Het superieure grote bekken (bekken major) wordt dus begrensd door de iliacale bladen en het schaambeen en is anterieur open; het kleine bekken (bekken minor) wordt posterieur omsloten door het heiligbeen en stuitbeen, en lateraal en anterieur door het schaambeen en zitbeen.

Een te smal bekken?

In verloskundespelen de linea terminalis en het kleine bekken een grote rol - de diameter speelt immers een grote rol bij het bepalen of de baby hoofd past door het zogenaamde geboortekanaal (wat eigenlijk geen kanaal is, maar een bottengordel die op zichzelf beweegt). Vrouwen hebben van nature niet alleen een uiterlijk andere heupvorm dan hun mannelijke tegenhangers, maar zijn ook intern goed toegerust voor de taak om kinderen te krijgen - de botten zijn iets anders gevormd en gerangschikt dan bij mannen, zodat het vrouwelijke bekken een grotere diameter heeft.

Trouwens, een bekken dat echt te smal is (dwz een mismatch tussen de diameter van het bekken en de hoofd) is vrij zeldzaam - meestal zijn de twee gewoon niet optimaal gepositioneerd ten opzichte van elkaar. Normaal gesproken heeft het hoofd, als grootste deel van het lichaam van de baby, voldoende ruimte - het vrouwelijk bekken past immers in een volume van ongeveer 1000 ml.