Trombocytopenie: therapie

Het is niet het aantal bloedplaatjes, maar het klinische aspect, of er al dan niet sprake is van een hemorragische diathese (pathologisch verhoogd bloedingsneiging), dat bepaalt therapie (zie onderstaande tabel).

Verder is het belangrijk of het een geïsoleerd is trombocytopenie met anders normale waarden van hemoglobine (Hb) en leukocyten (incl. differentieel bloed count), of een trombocytopenie dat deel uitmaakt van een twee- of drielijnige cytopenie (dicytopenie of pancytopenie). Bij pancytopenie (synoniem: tricytopenie) is er een ernstige vermindering van alle drie de rijen cellen in de bloed. Dus, bloedarmoede (anemie), leukopenie (verminderd aantal witte bloed cellen (leukocyten) in het bloed vergeleken met de norm), en trombocytopenie bestaan ​​gelijktijdig.

Rang Bloeden Omschrijving Therapie
0 geen
  • Geen bloedingstekens
  • Voortgangsbewaking
1 lage
  • Weinig petechiën (≤ 100 totaal) en / of> 5 grote hematomen (≤ 3 cm in diameter).
  • Geen mucosale bloeding
  • Strakke controles
  • Wacht op spontane progressie
2 mild
  • Veel petechiën (> 100 totaal) en / of> 5 grote hematomen (> 3 cm in diameter).
  • Geen mucosale bloeding
  • Voortgangsbewaking,
  • Therapie volgens individuele beslissing
3 Medium
  • Mucosale bloeding (neusbloedingen, tandvleesbloeding, orofaryngeale bloedinghaarden, gastro-intestinale bloeding, menorragie) waarvoor geen onmiddellijke medische evaluatie of interventie vereist is
  • Levensstijl met verhoogd risico op letsel
  • Eerstelijnsbehandeling *. Objectief:
    • Behaal graad 1 of 2; niet noodzakelijk normalisatie van het aantal bloedplaatjes bereiken.
4 zwaar
  • Mucosale bloeding of vermoedelijke inwendige bloeding die onmiddellijke medische evaluatie of interventie vereist

* Eerstelijnsbehandeling:

HIT (door heparine geïnduceerde trombocytopenie)

  • Meest voorkomende vorm van door geneesmiddelen veroorzaakte trombocytopenie.
HIT-type I HIT-type II
Betrokken groep Alleen gesensibiliseerde patiënten Ook niet-gesensibiliseerde patiënten
Frequentie 10-25% 0.5-3% (UFH: NMH * = 9: 1)
Mechanisme heparine-plaatjes interactie (dosis-afhankelijk). Antilichaam-geïnduceerde activering van bloedplaatjes (dosis-onafhankelijk).
Begin Dag 1-5 na aanvang van heparine therapie. Dag 5-20 na aanvang van heparine therapie Bij herblootstelling gedurende een paar uur.
bloedplaatjes Meestal> 100,000 / µl Meestal 40-60,000 / µl (daling> 50% van baseline)
Complicaties / Trombo-embolie
Diagnostiek Diagnose van uitsluiting HIT antilichamen (resulterend in een enorme vorming van trombine!).
Therapie Geen therapie nodig; zelfbeperkende koers; heparine kan worden voortgezet Stop onmiddellijk met heparine als u vermoedt (en normaliseer de waarden) Antistolling met lepirudine, danaparoid-natrium of argatroban Patiënten mogen in de toekomst geen heparine krijgen!

* UFH: ongefractioneerde heparine NMH: heparine met laag molecuulgewicht.