Prostaatkanker – hoe het wordt behandeld

Hoe wordt prostaatkanker behandeld? Individuele therapiekeuze

Voor de behandeling van prostaatkanker zijn verschillende therapievormen beschikbaar. Hoe de tumor in individuele gevallen wordt behandeld, hangt vooral af van de leeftijd van de patiënt en van hoe ver de kanker al is gevorderd en hoe agressief deze groeit.

De volgende factoren spelen een rol bij de behandelbeslissing:

Algemene toestand: Andere bestaande ziekten zoals hart- en vaatziekten kunnen de levensverwachting aanzienlijk beperken. Bovendien maken ziekten zoals hartfalen bepaalde vormen van behandeling van prostaatkanker, zoals operaties, onmogelijk.

PSA-waarde: Een zeer hoge of snel stijgende PSA-waarde is een argument voor een snelle start van de therapie, omdat dit duidt op een hoge activiteit van de tumor.

De behandelend arts zal u uitgebreid uitleggen welke vorm van prostaatkankerbehandeling hij voor u het meest geschikt acht. Dit gesprek moet rustig en zonder tijdsdruk plaatsvinden. U kunt ook uw partner, een familielid of vriend(in) meenemen voor het gesprek:

Wees niet bang om vragen te stellen als je iets niet begrijpt. Laat u ook niet in een therapie duwen.

Een diagnose van prostaatkanker is geen spoedgeval! Neem voldoende tijd om uzelf te informeren en samen met uw arts een beslissing te nemen over de therapie die voor u geschikt is!

Wat zijn de behandelingsmogelijkheden voor prostaatkanker?

De mogelijkheden voor de behandeling van prostaatkanker hebben zich de afgelopen decennia aanzienlijk ontwikkeld. Er zijn inmiddels verschillende behandelingen beschikbaar die de tumor volledig genezen of de tumorgroei afremmen. Als de kanker al ver gevorderd is en uitgezaaid is, is de behandeling gericht op het verlengen van het leven en het verlichten van de symptomen.

De volgende behandelingsopties zijn momenteel beschikbaar:

  • Gecontroleerd wachten (“waakzaam wachten”)
  • Actief toezicht
  • Chirurgie: verwijdering van de prostaatklier (“radicale prostatectomie = totale prostatectomie”)
  • Bestralingstherapie (straling van prostaatkanker van buiten of van binnen)
  • Hormoontherapie
  • Chemotherapie
  • Nucleaire geneeskundige therapie (radioligandtherapie)

Hoe goed zijn de kansen op genezing van prostaatkanker?

Prostaatkanker groeit heel langzaam in vergelijking met andere vormen van kanker. Als de tumor beperkt blijft tot de prostaat, kan deze meestal volledig genezen worden.

Als de kanker al is uitgezaaid, kan de ziekte niet meer worden genezen. Behandeling met hormoondeprivatie (met of zonder chemotherapie of radiotherapie) kan echter de progressie van de ziekte vertragen, waardoor veel mannen lange tijd met hun tumorziekte leven. Metastasen kunnen gericht worden behandeld.

Behandeling van prostaatkanker: operatie

Om dit te doen, moet de prostaat worden verwijderd samen met het omringende kapsel, het deel van de urethra dat door de prostaat loopt, de zaadblaasjes, de zaadleider en een deel van de blaashals. Artsen noemen deze procedure een radicale prostatectomie of totale prostatectomie.

De prostaat kan op drie verschillende manieren worden bereikt:

  • Incisie in de onderbuik tussen het schaambeen en de navel (retropubische radicale prostatectomie).
  • Perineale incisie (perineale radicale prostatectomie)

Als er een vermoeden bestaat dat aangrenzende lymfeklieren ook zijn aangetast door kankercellen, worden deze bovendien verwijderd (lymfadenectomie) en vervolgens onder de microscoop onderzocht (histopathologisch). Als daarin kankercellen worden aangetroffen, zijn verdere behandelingsmaatregelen noodzakelijk.

Risico's van de operatie

Dankzij nieuwe chirurgische technieken komen bijwerkingen en complicaties van prostaatkankerchirurgie tegenwoordig veel minder vaak voor dan in het verleden. Het is echter nog steeds belangrijk om te weten wat de risico's van de operatie zijn. Na de operatie kunnen urineverlies (urine-incontinentie) en impotentie (“erectiestoornissen”) optreden.

Urinedruppelen (incontinentie)

Het niet kunnen ophouden van uw urine beperkt uw kwaliteit van leven ernstig: veel patiënten schamen zich en trekken zich terug uit het sociale leven. Er zijn echter manieren om de verzwakte sluitspier te trainen:

Impotentie (erectiestoornissen).

Een operatie tegen prostaatkanker kan twee zenuwkoorden beschadigen die nodig zijn voor een normale erectie van de penis. De zenuwbanen lopen aan beide zijden direct langs de prostaat. Ze kunnen tijdens een prostaatkankeroperatie alleen worden gespaard als de tumor nog klein is en zich nog niet naar het omringende weefsel heeft verspreid.

Voor optimale kansen op herstel moet het gehele tumorweefsel worden verwijderd – indien nodig ook door de genoemde zenuwen te beschadigen. Mocht de patiënt hierdoor toch last krijgen van erectiestoornissen, dan kunnen diverse medicijnen en hulpmiddelen helpen om de erectiele functie weer op een grotendeels normaal niveau te brengen.

Behandeling van prostaatkanker: hormoontherapie

Hormoontherapie wordt gebruikt wanneer prostaatkanker al is uitgezaaid naar lymfeklieren, botten of andere organen. Genezing is niet mogelijk met alleen hormoontherapie, maar is wel nuttig in combinatie met andere therapieën, zoals bestralingstherapie bij gevorderde prostaatkanker. Het doel van de behandeling is om de progressie van de ziekte te vertragen en de symptomen te verlichten.

Er zijn verschillende vormen van hormoontherapieën. Hun gemeenschappelijke doel is het vertragen van de tumorgroei. Dit wordt op verschillende manieren bereikt: sommige hormoonbehandelingen blokkeren de aanmaak van testosteron in de testikels, andere stoppen de werking van het hormoon op de tumorcellen.

Chirurgische hormoonontwenning (chirurgische castratie)

Chemische hormoonontwenning (hormoonontwenningstherapie, chemische castratie).

Bij deze behandelvorm wordt met medicijnen de testosteronspiegel verlaagd. Het wordt gebruikt als de tumor al gevorderd is en uitgezaaid is of als een operatie niet mogelijk is. Meestal wordt het gecombineerd met radiotherapie of chemotherapie.

De volgende hormonen zijn geschikt voor de behandeling van prostaatkanker:

GnRH-analogen werken als natuurlijk GnRH. Als de patiënt GnRH krijgt, geeft de hypofyse LH en FSH af en stijgt het testosteronniveau aanvankelijk. Bij langdurig gebruik wordt de hypofyse echter ongevoelig voor GnRH en komt er minder LH vrij, waardoor de teelballen steeds minder testosteron gaan produceren. Na een paar weken daalt het testosteronniveau aanzienlijk. GnRH-analogen worden maandelijks of elke drie (of zes) maanden toegediend als depotinjectie.

"Androgenen" is de medische term voor mannelijke geslachtshormonen, waarvan testosteron de belangrijkste vertegenwoordiger is. Antiandrogenen neutraliseren de werking van deze geslachtshormonen. Ze blokkeren de aanlegplaatsen voor testosteron in de tumorcellen van de prostaat en voorkomen zo de groeibevorderende werking ervan. Antiandrogenen worden toegediend als tabletten en worden op basis van hun chemische structuur onderverdeeld in steroïde en niet-steroïde antiandrogenen.

De werkzame stof abirateron remt niet alleen de testosteronproductie in de testikels, maar ook in de bijnieren (waar kleine hoeveelheden testosteron worden geproduceerd) en in het tumorweefsel zelf. Zo wordt alle testosteronproductie onderdrukt. Deze behandelvorm wordt alleen toegepast bij uitgezaaide, castratieresistente prostaatkanker. Abirateron wordt dagelijks in de vorm van een tablet ingenomen.

Hormoontherapie: bijwerkingen

Naast het gewenste effect van hormoonontwenning gaat hormoontherapie ook gepaard met bijwerkingen. De symptomen zijn grofweg vergelijkbaar met die van vrouwen in de menopauze.

Mogelijke bijwerkingen zijn:

  • opvliegers
  • Borstpijn of borstvergroting (gynaecomastie)
  • Gewichtstoename
  • spierverlies
  • botverlies (osteoporose)
  • bloedarmoede (gebrek aan bloed)
  • Verminderd seksueel verlangen (verlies van libido)
  • Onvruchtbaarheid (onvruchtbaarheid)

Praat met uw arts over eventuele bijwerkingen! Sommige van deze bijwerkingen, zoals opvliegers of borstvergroting, zijn gemakkelijk te behandelen!

Behandeling van prostaatkanker: bestralingstherapie

Bij bestralingstherapie (radiotherapie) wordt de tumor 'gebombardeerd' met ioniserende straling (röntgenstraling). Het doel van de behandeling is om de kankercellen te beschadigen, zodat ze hun vermogen om zich te delen en af ​​te sterven verliezen.

Bestraling van buitenaf of van binnenuit

Bestraling van de prostaat is mogelijk van buitenaf en van binnenuit.

Bij bestraling van binnenuit (brachytherapie) is het principe anders: hier brengt de arts de stralingsbron (radioactieve stoffen) rechtstreeks in de tumor. Brachytherapie wordt overwogen als de tumor nog gelokaliseerd is en niet is uitgezaaid. Er zijn twee mogelijkheden voor deze vorm van behandeling:

Bij ‘high-dosis rate brachytherapie’ (HDR) worden ook metaaldeeltjes in de prostaat gebracht. Dit gebeurt met holle naalden die alleen tijdens de duur van de behandeling in het prostaatweefsel blijven. In tegenstelling tot de ‘zaadjes’ leveren de metaaldeeltjes in HDR over een zeer korte afstand een hogere stralingsdosis af en worden ze na enkele minuten bestraling via de liggende holle naalden weer verwijderd.

“High Dose Rate Brachytherapie” (HDR) wordt ook wel brachytherapie met afterloading-procedure genoemd.

Straling: Bijwerkingen

Met behulp van bestralingstherapie is het mogelijk kankercellen gericht te doden. Het kan echter niet worden uitgesloten dat ook gezond aangrenzend weefsel wordt aangetast.

De acute bijwerkingen verdwijnen meestal nadat de bestralingstherapie is voltooid. De arts kan medicijnen voorschrijven om deze te verlichten.

Last but not least kan elke bestralingstherapie jaren of decennia later leiden tot de ontwikkeling van een tweede tumor in het bestraalde gebied. Bij voormalige prostaatkankerpatiënten kan dit bijvoorbeeld rectumkanker zijn.

De waarschijnlijkheid en omvang van bijwerkingen zijn afhankelijk van het type en de intensiteit van de bestralingstherapie.

Gecontroleerd wachten (“waakzaam wachten”)

In tegenstelling tot “actief monitoren” is er bij gecontroleerd wachten geen sprake van controles. De arts start pas een behandeling als er klachten optreden. Het kan hierbij gaan om pijn veroorzaakt door bijvoorbeeld uitzaaiingen in de botten.

Actief toezicht

Het principe van actieve surveillance is vergelijkbaar met dat van gecontroleerd wachten: aanvankelijk wordt er geen behandeling gegeven, maar controleert de arts met korte tussenpozen het gedrag van de tumor. Als de tumor heel langzaam groeit, is het misschien helemaal niet nodig om hem te behandelen.

In de eerste twee jaar na de diagnose controleert de arts elke drie maanden (of elke zes maanden als de PSA-waarde constant blijft) of de tumor verandert. Hiervoor palpeert hij de prostaat (digitaal-rectaal onderzoek) en bepaalt hij de PSA-waarde (bloedmonster).

Door deze nauwlettende controle ontdekt de arts vroegtijdig of de prostaatkanker zich ontwikkelt en start hij een passende behandeling.

Bespreek met uw arts of actieve surveillance in uw geval een optie is.

Behandeling van prostaatkanker: chemotherapie

Chemotherapie bereikt echter niet alleen tumorcellen, maar ook andere snelgroeiende cellen zoals haarzakjes, wat bij veel patiënten tot haaruitval leidt. Chemotherapie voor prostaatkanker wordt overwogen als de tumor al is uitgezaaid. Vaak wordt het gecombineerd met hormoontherapie.

Chemotherapie: bijwerkingen

Behandeling van prostaatkanker: therapie met nucleaire geneeskunde

De nucleaire geneeskunde werkt met radioactieve stoffen die specifiek tumorcellen vernietigen. Artsen noemen dit radioligandtherapie (RLT).

De radioactieve stof is gekoppeld aan een dragermolecuul (PSMA-ligand). Volgens het lock-and-key-principe past dit ligand op het prostaatspecifieke membraanantigeen (PSMA) dat de meeste prostaatkankercellen op hun oppervlak dragen.

De patiënt krijgt het medicijn elke vijf tot zeven weken toegediend als infuus via de ader of als injectie. Het is mogelijk om de behandeling maximaal zes keer te herhalen.

PSMA-ligandtherapie wordt gebruikt bij patiënten bij wie de prostaatkanker al vergevorderd is. Het is geschikt voor patiënten met gemetastaseerde prostaattumoren bij wie de ziekte blijft voortschrijden ondanks hormoonontwenning of chemotherapie.

Bijwerkingen van de nucleaire geneeskunde prostaatkankertherapie.

Radioligandtherapie kan bij sommige patiënten bijwerkingen veroorzaken. Patiënten melden bijvoorbeeld meestal dat ze zich na de therapie moe voelen en minder eetlust hebben dan normaal of een droge mond hebben. Bovendien kunnen soms misselijkheid en diarree optreden.

Andere therapiemethoden

Als de prostaatkanker zich nog niet voorbij het bindweefsel van het prostaatkapsel heeft verspreid, bestaat er in principe de mogelijkheid van koudetherapie (cryotherapie). Hierbij wordt het tumorweefsel bevroren. Volgens de huidige mening van deskundigen is koudetherapie echter niet geschikt voor de behandeling van gelokaliseerde prostaatkanker. Het wordt momenteel alleen uitgevoerd als onderdeel van studies.

Sommige andere behandelingsprocedures voor prostaatkanker zijn ook alleen in onderzoeken aanbevolen, zoals onomkeerbare elektroporatie (IRE) en vasculaire fotodynamische therapie (VTP).

Behandeling van metastasen

Daarnaast kan het zijn dat de arts medicijnen voorschrijft. Dit kunnen pijnstillers zijn of bisfosfonaten – werkzame stoffen tegen botresorptie.

In bepaalde gevallen kan bij botmetastasen ook een zogenaamde radionuclidentherapie worden overwogen. Dit is een vorm van bestraling van binnenuit: de patiënt krijgt via een infuus stralingschemicaliën toegediend, die het lichaam specifiek in de botmetastasen verwerkt. De straling die op korte afstand wordt uitgezonden, vernietigt de kankercellen.

Naast botmetastasen kan bij gevorderde prostaatkanker ook uitzaaiing ontstaan ​​in de lever, longen of hersenen. Indien mogelijk omvat de behandeling van prostaatkanker in deze gevallen ook maatregelen die specifiek op de uitzaaiingen zijn gericht (bestralingstherapie, chemotherapie, eventueel een operatie, enz.).

Nazorg

De follow-up begint doorgaans twaalf weken na het einde van de behandeling. In de meeste gevallen is het voldoende om het PSA-gehalte in het bloed te bepalen. Als deze stabiel blijft, zijn er geen verdere onderzoeken nodig. Het is belangrijk om deze controles regelmatig te laten uitvoeren. Ze vinden elke drie maanden plaats in het eerste en tweede jaar na voltooiing van de behandeling, elke zes maanden in het derde en vierde jaar, en daarna één keer per jaar.