Principe van het optimale versnellingspad | De biomechanische principes

Principe van het optimale versnellingspad

Versnelling wordt gedefinieerd als de verandering in snelheid per tijdseenheid. Het kan zowel in positieve als in negatieve vorm voorkomen. In de sport is echter alleen een positieve acceleratie belangrijk.

De versnelling is afhankelijk van de krachtverhouding [F] per massa [m]. Bijgevolg: als een hogere kracht op een lagere massa inwerkt, neemt de versnelling toe. Het principe van het optimale acceleratiepad, als een van de biomechanische principes, heeft tot doel het lichaam, een deel van het lichaam of een sportuitrusting een maximale eindsnelheid te geven.

Omdat biomechanica echter fysische wetten zijn met betrekking tot het menselijk organisme, is het versnellingspad niet maximaal maar optimaal vanwege de fysiologische omstandigheden en het hefboomeffect van de spieren. Voorbeeld: De versnellingsafstand tijdens het kogelslingeren zou vele malen kunnen worden verlengd door extra draaibewegingen, maar dit is oneconomisch. Een te diepe hurken tijdens de streksprong leidt tot een verlenging van de acceleratieafstand, maar veroorzaakt ongunstige hefboomverhoudingen en is daarom niet praktisch.

In de recente sportwetenschap wordt deze wet het principe van de tendens van het optimale acceleratiepad (HOCHMUTH) genoemd. De focus ligt niet op het bereiken van een maximale eindsnelheid, maar op het optimaliseren van de acceleratie-tijdcurve. Bij kogelstoten is de duur van de acceleratie niet belangrijk, het gaat alleen om het bereiken van de eindsnelheid. Bij het boksen is het daarentegen belangrijker om de arm zo snel mogelijk te versnellen om te voorkomen dat de tegenstander ontwijkende actie onderneemt. Bij kogelstoten kan het begin van de versnelling laag gehouden worden en pas tegen het einde van de beweging is er een hoge versnelling.

Principe van coördinatie van gedeeltelijke impulsen

Een impuls is de staat van beweging in richting en snelheid [p = m * v]. Bij dit principe is het weer nodig om onderscheid te maken tussen coördinatie van het gehele lichaamsgewicht (hoogspringen) of coördinatie van deellichamen (speerwerpen). In nauw verband met het coördinatieve vermogen (vooral het koppelvermogen) moeten alle deelbewegingen / deelimpulsen van het lichaam tijdelijk, ruimtelijk en dynamisch worden gecoördineerd.

Dit is duidelijk te zien in het voorbeeld van serve in tennis. De tennis bal kan pas een hoge eindsnelheid (230 km / u) bereiken als de volledige deelimpulsen elkaar direct opvolgen. Het resultaat van de hoge impactbeweging op de serve begint met stretching de benen, gevolgd door een rotatie van het bovenlichaam en de daadwerkelijke slagbeweging van de arm.

De individuele deelimpulsen worden bij elkaar opgeteld als de uitvoering economisch is. Verder moet worden opgemerkt dat de richtingen van de afzonderlijke deelimpulsen in dezelfde richting zijn. Ook hier moet een compromis tussen anatomische en mechanische wetten worden gevonden.

Principe van wederkerigheid

Het reactieprincipe als een van de biomechanische principes is gebaseerd op de derde reactiewet van Newton. Het stelt dat een gegenereerde kracht altijd een tegengestelde kracht van gelijke grootte in de tegenovergestelde richting genereert. De krachten die op de aarde worden overgebracht, kunnen door de massa van de aarde worden verwaarloosd.

Tijdens het lopen wordt tegelijkertijd de linkerarm naar de rechtervoet gebracht, omdat de mens geen krachten in horizontale richting op de aarde kan overbrengen. Een vergelijkbare situatie kan worden waargenomen bij het verspringen. Door het bovenlichaam naar voren te brengen, zorgt de atleet tegelijkertijd voor het optillen van de onderste ledematen en krijgt zo voordelen bij het springen.

Andere voorbeelden zijn de beroerte handbal gooien of voorhand in tennis​ Op basis van dit principe wordt het principe van de turn back kick gebruikt. Je kunt je bijvoorbeeld voorstellen dat je voor een helling staat. Als het bovenlichaam een ​​voorwaartse beweging krijgt, beginnen de armen naar voren te cirkelen om een ​​impuls op het bovenlichaam te creëren. Omdat de massa van de armen kleiner is dan die van het bovenlichaam, moet dit gebeuren in de vorm van snelle cirkels.