Longkanker (bronchiaal carcinoom)

Kort overzicht

  • Symptomen: In eerste instantie vaak geen symptomen of alleen aspecifieke symptomen (zoals aanhoudend hoesten, pijn op de borst, vermoeidheid). Later bijvoorbeeld kortademigheid, lichte koorts, ernstig gewichtsverlies, bloederig sputum.
  • Belangrijkste vormen van longkanker: de meest voorkomende is niet-kleincellige longkanker (met subgroepen). Minder vaak voorkomend maar agressiever is kleincellig bronchiaal carcinoom.
  • Oorzaken: voornamelijk roken. Andere risicofactoren zijn onder meer asbest, arseenverbindingen, radon, hoge niveaus van verontreinigende stoffen in de lucht en een dieet met weinig vitamines.
  • Onderzoeken: röntgenfoto’s, computertomografie (CT), magnetische resonantie beeldvorming (MRI), onderzoek van weefselmonsters (biopsieën), positronemissietomografie (meestal in combinatie met CT), bloedonderzoek, onderzoek van sputum, verzamelen en onderzoeken van “ longwater” (pleurapunctie).
  • Therapie: chirurgie, radiotherapie, chemotherapie, mogelijk andere methoden.
  • Prognose: Longkanker wordt meestal laat ontdekt en is daarom zelden te genezen.

Longkanker: tekenen (symptomen)

Meer uitgesproken tekenen van longkanker komen voor in het gevorderde stadium. Dan kunnen bijvoorbeeld snel gewichtsverlies, bloederig sputum en kortademigheid optreden.

Als de longkanker al is uitgezaaid naar andere delen van het lichaam, zijn er meestal aanvullende symptomen. Uitzaaiingen in de hersenen kunnen bijvoorbeeld de zenuwen beschadigen. Mogelijke gevolgen zijn hoofdpijn, misselijkheid, verminderd gezichtsvermogen en evenwicht, of zelfs verlamming. Als de kankercellen de botten hebben aangetast, kan artrose-achtige pijn optreden.

Lees meer over de verschillende symptomen van longkanker in het artikel Longkanker: symptomen.

Longkanker: stadia

Longkanker ontstaat, net als elke vorm van kanker, wanneer cellen degenereren. In dit geval zijn het cellen van het longweefsel. De gedegenereerde cellen vermenigvuldigen zich ongecontroleerd en verdringen het gezonde weefsel eromheen. Later kunnen individuele kankercellen zich via de bloed- en lymfevaten door het lichaam verspreiden. Vaak vormen ze dan elders een dochtertumor (metastase).

Longkanker: TNM-classificatie

Het TNM-schema is een internationaal systeem om de verspreiding van een tumor te beschrijven. Het staat voor:

  • “T” staat voor de grootte van de tumor
  • “N” voor de betrokkenheid van lymfeklieren (Nodi lymfatici)
  • “M” voor de aanwezigheid van metastasen

Aan elk van deze drie categorieën kent men een numerieke waarde toe. Het geeft aan hoe gevorderd de kanker van een patiënt is.

De exacte TNM-classificatie voor longkanker is complex. De volgende tabel is bedoeld om een ​​globaal overzicht te geven:

TNM

Tumorkarakter bij diagnose

Opmerkingen

Tis

Carcinoom in situ (tumor in situ)

Vroege vorm van kanker: de tumor is nog beperkt tot zijn oorsprong, dat wil zeggen nog niet uitgegroeid tot omringend weefsel.

T1

De tumor heeft een maximale diameter van maximaal 3 cm, wordt omgeven door longweefsel of longpleura, en de hoofdbronchus is er niet bij betrokken.

De belangrijkste bronchiën zijn de eerste takken van de luchtpijp in de longen.

T1 kan verder worden gespecificeerd en is daarom onderverdeeld in:

T2

De grootste diameter van de tumor is meer dan 3 en max. 5 cm OF de hoofdbronchus is aangetast OF het borstvlies is aangetast OF door de tumor is de long gedeeltelijk ingeklapt (atelectase) of geheel of gedeeltelijk ontstoken

Verdere uitsplitsing in:

T3

T4

De grootste diameter van de tumor is > 7 cm OF andere organen zijn aangetast (bijvoorbeeld middenrif, hart, bloedvaten, luchtpijp, slokdarm, wervellichaam) OF er is een extra tumornodus in een andere longkwab

N0

geen betrokkenheid van de lymfeklieren

N1

Aantasting van lymfeklieren aan dezelfde (lichaams)zijde als de tumor (ipsilateraal), van lymfeklieren rond de bronchiën (peribronchiaal) en/of van lymfeklieren aan de longwortel van dezelfde zijde

Longwortel = punt van binnenkomst van longvaten en hoofdbronchiën in de long

N2

Betrokkenheid van lymfeklieren in het mediastinum en/of bij de uitlaat van de twee hoofdbronchiën aan dezelfde kant

Mediastinum = ruimte tussen de twee longen

N3

Betrokkenheid van lymfeklieren in het mediastinum of bij de uitlaat van de twee hoofdbronchiën aan de andere kant (contralateraal), betrokkenheid van lymfeklieren in de nek of boven het sleutelbeen aan dezelfde kant of de andere kant

M0

Geen metastasen op afstand

M1

Metastasen op afstand aanwezig

Afhankelijk van de mate van uitzaaiing verdere indeling in 3 (niet-kleincellige longkanker) of 2 (kleincellige longkanker) categorieën: M1a, M1b, (M1c)

T en N kunnen worden gevolgd door een “X” in plaats van een cijfer (TX, NX). Dit betekent dat het betreffende aspect (T = tumorgrootte, N = lymfeklierbetrokkenheid) niet kan worden beoordeeld.

De verschillende longcr

Longkanker stadium 0

Dit stadium komt overeen met de classificatie Tis N0 Mo, wat betekent dat er sprake is van een vroege vorm van kanker die zich nog beperkt tot het weefsel van oorsprong (carcinoma in situ). De lymfeklieren zijn niet aangetast en er zijn nog geen metastasen op afstand.

Longkanker stadium I

Deze fase is verdeeld in A en B:

Fase IA komt overeen met een classificatie van T1 N0 M0. Dit betekent dat de kwaadaardige longtumor een maximale diameter heeft van drie centimeter, omgeven is door longweefsel of longpleura en de hoofdbronchus niet is aangetast. Er is ook geen betrokkenheid van de lymfeklieren en er zijn geen metastasen op afstand.

Afhankelijk van de preciezere classificatie van tumorgrootte, zoals T1a(mi) of T1c, wordt stadium IA verder onderverdeeld in IA1, IA2 en IA3.

In stadium IB heeft de tumor de classificatie T2a N0 M0: hij heeft een diameter van meer dan drie tot maximaal vier centimeter, heeft geen lymfeklieren aangetast en is niet uitgezaaid naar andere organen of weefsels.

Stadium I-longkanker heeft de beste prognose en is vaak nog te genezen.

Stadium II-longkanker

Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen A en B:

Stadium IIA omvat longtumoren geclassificeerd als T2b N0 M0: de tumor heeft een diameter van meer dan vier en niet meer dan vijf centimeter. Er zijn geen lymfeklieren aangetast en er zijn geen metastasen op afstand waarneembaar.

Tumoren met grootteclassificatie T2 (a of b) met betrokkenheid van de lymfeklieren van type N1 en zonder metastasen op afstand (M0) worden ook aan dit tumorstadium toegewezen.

Hetzelfde geldt voor grotere tumoren van de classificatie T3, als er geen lymfeklieren zijn aangetast (N0) en er geen metastasen op afstand zijn gevormd (M0).

Zelfs in stadium II is longkanker in sommige gevallen nog steeds te genezen. De behandeling is echter iets complexer en de statistische levensverwachting van patiënten is al lager dan in stadium I.

Stadium III-longkanker

Fase III is verder onderverdeeld in A, B en C:

Stadium IIIA is aanwezig in tumoren van de volgende classificaties:

  • T1 a tot c N2 M0
  • T2 a of b N2 M0
  • T3 N1 M0
  • T4 N0 M0
  • T4 N1 M0

Stadium IIIB omvat de volgende tumorclassificaties:

  • T1 a tot c N3 M0
  • T2 a of b N3 M0
  • T3 N2 M0
  • T4 N2 M0

Stadium IIIC omvat tumoren met de volgende classificatie:

  • T3 N3 M0
  • T4 N3 M0

Simpel gezegd omvat stadium III van longkanker tumoren van elke grootte zodra de lymfeklieren zijn aangetast (in verschillende mate), maar er zich nog geen metastasen op afstand hebben gevormd. Wat betreft de betrokkenheid van de lymfeklieren is er echter één uitzondering: zeer grote tumoren worden ook toegewezen aan dit stadium zonder betrokkenheid van de lymfeklieren (T4 N0 M0) – meer bepaald aan stadium IIIA.

In stadium III is longkanker al zo ver gevorderd dat patiënten slechts in zeldzame gevallen kunnen genezen.

De levensverwachting en de kans op genezing zijn in dit stadium erg laag omdat de ziekte hier al ver gevorderd is: de tumor is al uitgezaaid (M1). De tumorgrootte en de betrokkenheid van de lymfeklieren zijn dan niet langer belangrijk – ze kunnen variëren (elke T, elke N). Afhankelijk van de omvang van de metastase (M1 a t/m c) wordt onderscheid gemaakt tussen stadium IVA en IVB.

Voor stadium IV-longkanker is in ieder geval nog alleen palliatieve therapie mogelijk: een behandeling gericht op symptoomverlichting en verlenging van de overleving.

Kleincellige longkanker: alternatieve classificatie

Medische experts maken onderscheid tussen twee grote groepen longkanker: kleincellig bronchiaal carcinoom en niet-kleincellig bronchiaal carcinoom (zie hieronder). Beide kunnen worden geënsceneerd volgens de hierboven genoemde TNM-classificatie en op basis van deze classificatie worden behandeld.

Het hierboven geschetste TNM-systeem is echter in de eerste plaats ontwikkeld voor niet-kleincellig bronchiaal carcinoom (wat veel vaker voorkomt). Voor kleincellige longkanker zijn er daarentegen nauwelijks studies naar tumorbehandeling op basis van het TNM-systeem.

In plaats daarvan onderzochten de meeste beschikbare onderzoeken behandelingsstrategieën op basis van een andere classificatie van kleincellig bronchiaal carcinoom.

  • “beperkte ziekte”: equivalent aan T3/4 met N0/1 en M0 of T1 tot T4 met N2/N3 en M0. Ongeveer 25 tot 35 procent van alle gevallen van kleincellige longkanker wordt in dit stadium ontdekt.
  • “uitgebreide ziekte”: dit omvat alle kleincellige bronchiale carcinomen die al metastasen op afstand hebben gevormd (M1) – ongeacht de tumorgrootte (elke T) en de betrokkenheid van de lymfeklieren (elke N). Bij de overgrote meerderheid van de patiënten (60 tot 70 procent) bevindt de tumor zich op het moment van de diagnose al in dit vergevorderde stadium.

Longkanker: behandeling

De behandeling van bronchiaalcarcinoom is zeer gecompliceerd. Het wordt individueel aangepast aan elke patiënt: in de eerste plaats hangt het af van het type en de verspreiding van longkanker. De leeftijd en de algemene gezondheid van de patiënt spelen echter ook een belangrijke rol bij de behandelplanning.

Als de behandeling gericht is op het genezen van de longkanker, spreekt men van curatieve therapie. Patiënten voor wie genezing niet meer mogelijk is, krijgen palliatieve therapie. Het doel is om het leven van de patiënt zoveel mogelijk te verlengen en zijn of haar klachten te verlichten.

Er zijn drie belangrijke therapeutische benaderingen die afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt:

  • Operatie om de tumor te verwijderen
  • Chemotherapie met speciale medicijnen tegen snelgroeiende cellen (zoals kankercellen)
  • Bestraling van de tumor (radiotherapie)

Daarnaast zijn er enkele nieuwe therapeutische benaderingen, bijvoorbeeld met gerichte medicijnen die de kankercellen rechtstreeks aanvallen. Dergelijke nieuwe procedures zijn echter alleen bij bepaalde patiënten mogelijk.

Longkanker: operatie

Longkanker heeft meestal pas een reële kans op genezing als er geopereerd kan worden. Bij deze operatie probeert de chirurg al het door de kanker aangetaste longweefsel te verwijderen. Hij snijdt ook een marge gezond weefsel weg. Op deze manier wil hij ervoor zorgen dat er geen kankercellen achterblijven. Afhankelijk van de verspreiding van het bronchuscarcinoom verwijdert men daarom één of twee longkwabben (lobectomie, bilobectomie) of zelfs een hele long (pneumonectomie).

In sommige gevallen zou het zinvol zijn om een ​​hele long te verwijderen. De slechte gezondheid van de patiënt laat dit echter niet toe. Vervolgens verwijdert de chirurg zoveel als nodig, maar zo weinig mogelijk.

Helaas is er bij veel patiënten geen uitzicht meer op een operatie om de longkanker te genezen: de tumor is al te ver gevorderd op het moment van de diagnose. Bij andere patiënten zou de tumor in principe operabel zijn. De longfunctie van de patiënt is echter zo slecht dat hij of zij het niet tolereert dat delen van de long worden verwijderd. Artsen controleren daarom in de aanloop met speciale onderzoeken of een operatie geschikt is voor een patiënt.

Longkanker: chemotherapie

Net als veel andere soorten kanker kan longkanker ook met chemotherapie worden behandeld. De patiënt krijgt medicijnen die de deling van snelgroeiende cellen, zoals kankercellen, remmen. Dit kan de tumorgroei remmen. Deze middelen worden chemotherapeutica of cytostatica genoemd.

Chemotherapie alleen is niet voldoende om longkanker te genezen. Het wordt daarom meestal gebruikt in combinatie met andere behandelingen. Het kan bijvoorbeeld vóór een operatie worden gegeven om de tumorgrootte te verkleinen (neoadjuvante chemotherapie). De chirurg hoeft daarna minder weefsel weg te snijden.

In andere gevallen wordt chemotherapie na de operatie gegeven: het is bedoeld om eventuele kankercellen die nog in het lichaam aanwezig zijn te vernietigen (adjuvante chemotherapie).

Om het effect van de chemotherapie te controleren, wordt de patiënt regelmatig onderzocht door middel van computertomografie (CT). Zo kan de arts bekijken of hij of zij de chemotherapie eventueel moet aanpassen. Hij kan bijvoorbeeld de dosis van het actieve ingrediënt verhogen of een ander cytostatisch medicijn voorschrijven.

Longkanker: bestraling

Een andere benadering van de behandeling van longkanker is bestraling. Longkankerpatiënten krijgen doorgaans bestralingstherapie naast een andere vorm van behandeling. Net als bij chemotherapie kan bestraling bijvoorbeeld voor of na een operatie worden gegeven. Het wordt ook vaak gebruikt als aanvulling op chemotherapie. Dit heet radiochemotherapie.

Sommige longkankerpatiënten krijgen ook een zogenaamde profylactische schedelbestraling. Dit betekent dat de schedel uit voorzorg wordt bestraald om het ontstaan ​​van hersenmetastasen te voorkomen.

Nieuwe therapeutische benaderingen voor longkanker

Wetenschappers doen al jaren onderzoek naar nieuwe methoden voor (long)kankertherapie:

Een andere nieuwe ontwikkeling zijn immuuntherapieën. Hier worden medicijnen toegediend die het immuunsysteem helpen de kanker effectiever te bestrijden. Net als bij gerichte therapieën werkt dit echter niet voor alle patiënten. Meer over dit onderwerp leest u in het artikel Immunotherapie bij kanker.

Sommige van deze nieuwe therapieën zijn al goedgekeurd voor de behandeling van niet-kleincellige longkanker in een gevorderd stadium. Bij kleincellig bronchiaal carcinoom is er tot nu toe slechts één goedkeuring voor een immunotherapeutisch geneesmiddel. Andere nieuwe therapeutische benaderingen worden nog steeds in onderzoeken getest.

Andere behandelingsmaatregelen

Bovenstaande therapieën richten zich rechtstreeks op de primaire tumor en eventuele uitzaaiingen van longkanker. Naarmate de ziekte voortschrijdt, kunnen er echter verschillende symptomen en complicaties optreden die ook behandeld moeten worden.

  • Vloeistof tussen de longen en het borstvlies (pleurale effusie): Het wordt via een canule opgezogen (pleurale punctie). Als de effusie weer omhoog loopt, kan een klein buisje tussen de long en het borstvlies worden ingebracht om de vloeistof af te tappen. Het blijft langer in het lichaam (thoraxdrainage).
  • Bloedingen in de luchtwegen: Dergelijke tumorgerelateerde bloedingen kunnen bijvoorbeeld worden gestopt door het betreffende bloedvat gericht af te sluiten, bijvoorbeeld tijdens een bronchoscopie.
  • Tumorpijn: Gevorderde longkanker kan ernstige pijn veroorzaken. De patiënt krijgt dan een passende pijntherapie, bijvoorbeeld pijnstillers in de vorm van tabletten of injecties. Bij pijnlijke botmetastasen kan bestraling verlichting bieden.
  • Kortademigheid: Dit kan worden verlicht met medicijnen en het toedienen van zuurstof. Speciale ademhalingstechnieken en de juiste positionering van de patiënt zijn ook nuttig.
  • Ernstig gewichtsverlies: Getroffen patiënten moeten mogelijk kunstmatig worden gevoed.
  • Bijwerkingen van chemotherapie zoals misselijkheid en bloedarmoede: Deze kunnen worden behandeld met geschikte medicijnen.

Naast de behandeling van lichamelijke klachten is het ook van groot belang dat de patiënt goede geestelijke zorg krijgt. Psychologen, sociale diensten en zelfhulpgroepen helpen bij het omgaan met de ziekte. Dit verbetert de kwaliteit van leven van de patiënt. Ook de naasten kunnen en moeten betrokken worden bij de therapieconcepten.

Kleincellig bronchiaal carcinoom

De behandeling van longkanker wordt beïnvloed door het type tumor dat het is. Afhankelijk van welke cellen van het longweefsel kankercellen worden, maken artsen onderscheid tussen twee grote groepen longkanker: de ene is kleincellige longkanker (SCLC).

De belangrijkste behandelmethode is chemotherapie. Sommige patiënten krijgen ook bestraling of immunotherapie. Als de tumor nog erg klein is, kan een operatie ook zinvol zijn.

Meer over het ontstaan, de behandeling en de prognose van deze vorm van longkanker leest u in het artikel SCLC: Small Cell Lung Cancer.

Niet-kleincellige longkanker

Niet-kleincellige longkanker is de meest voorkomende vorm van longkanker. Het wordt vaak afgekort als NSCLC (“niet-kleincellige longkanker”). Strikt genomen omvat de term ‘niet-kleincellige longkanker’ verschillende soorten tumoren. Deze omvatten adenocarcinoom en plaveiselcelcarcinoom.

Voor alle niet-kleincellige longcarcinomen geldt: ze groeien langzamer dan kleincellige longkanker en vormen pas later uitzaaiingen. Aan de andere kant reageren ze niet zo goed op chemotherapie.

De voorkeursbehandeling is daarom, indien mogelijk, een operatie: de chirurg probeert de tumor volledig te verwijderen. In verder gevorderde stadia wordt doorgaans gekozen voor bestralingstherapie en/of chemotherapie (naast of als alternatief voor een operatie). Bij bepaalde patiënten kunnen ook nieuwe therapeutische benaderingen (gerichte therapieën, immuuntherapie) worden overwogen.

Longkanker: oorzaken en risicofactoren

Longkanker ontstaat wanneer – waarschijnlijk als gevolg van een genetische verandering – cellen in het bronchiale systeem ongecontroleerd beginnen te groeien. Artsen noemen de grote en kleine luchtwegen van de longen (bronchiën en bronchiolen) het bronchiale systeem. De medische term voor longkanker is daarom bronchiaalcarcinoom. Het woord ‘carcinoom’ staat voor een kwaadaardige tumor bestaande uit zogenaamde epitheelcellen. Ze vormen het bedekkende weefsel dat de luchtwegen bekleedt.

De ongecontroleerd groeiende cellen vermenigvuldigen zich zeer snel. Daarbij verdringen ze steeds meer gezond longweefsel. Bovendien kunnen de kankercellen zich via bloed- en lymfekanalen verspreiden en elders een dochtertumor vormen. Dergelijke metastasen worden longkankermetastasen genoemd.

Longkankermetastasen moeten niet worden verward met longmetastasen: dit zijn dochtertumoren in de longen die afkomstig zijn van kankertumoren elders in het lichaam. Dikkedarmkanker en niercelkanker veroorzaken bijvoorbeeld vaak longmetastasen.

De genetische veranderingen die tot de ontwikkeling van longkanker leiden, kunnen geheel per ongeluk plaatsvinden als onderdeel van de normale celdeling (zonder duidelijke aanleiding) of kunnen worden veroorzaakt door risicofactoren.

Roken: de belangrijkste risicofactor

  • hoe langer iemand rookt
  • de eerste begon met roken
  • hoe meer iemand rookt
  • hoe meer men passief rookt

Passief roken verhoogt ook het risico op longkanker!

Momenteel gaan artsen ervan uit dat van al deze factoren de duur van het roken het risico op longkanker het meest verhoogt.

De omvang van de tabaksconsumptie speelt echter ook een grote rol: artsen meten de eerdere sigarettenconsumptie van een patiënt in eenheden van pakjaren. Als iemand een jaar lang elke dag een pakje sigaretten rookt, wordt dit geteld als ‘één pakje jaar’. Als iemand tien jaar lang één pakje per dag of vijf jaar lang twee pakjes per dag rookt, wordt dit geteld als tien pakjaren. Hoe meer pakjaren, hoe groter het risico op longkanker.

Naast het aantal gerookte sigaretten speelt ook het type roken een rol: hoe meer rook je inhaleert, hoe slechter het is voor je longen. Ook het type sigaret heeft invloed op het risico op longkanker: vooral sterke sigaretten of zelfs filterloze sigaretten zijn schadelijk.

Om uzelf tegen longkanker te beschermen, moet u dus stoppen met roken! Ook de longen kunnen zich dan herstellen, en hoe eerder je stopt met roken (dus hoe korter je rookcarrière), hoe beter. Dan neemt uw risico op longkanker weer af.