De huidskleur

Introductie

De huidskleur verschilt sterk van persoon tot persoon. Bij mensen hangt de kleur van de huid voornamelijk af van hoeveel van het pigment melanine is aanwezig in de huid. melanine is een kleurstof (ook wel pigment genoemd) die wordt aangemaakt door cellen in de huid, de melanocyten.

Er zijn twee verschillende vormen van melanine:

  • Een daarvan is eumelanine, dat voornamelijk verantwoordelijk is voor de huidskleur en eerder bruin tot zwart is,
  • En aan de andere kant het phaeomelanine, dat nogal roodachtig tot geelachtig is en vooral op lichtere huidtypes voorkomt.

De functie van melanine is om het lichaam te beschermen tegen schadelijke ultraviolette straling. Dit verklaart waarom mensen die in streken met veel zonnestraling wonen, zoals Afrika of Zuid-Amerika, over het algemeen een donkerdere huidskleur hebben dan mensen die in gebieden wonen waar de zon minder vaak schijnt. De hoeveelheid melanine in de huid is namelijk genetisch bepaald, wat betekent dat iedereen zijn huidskleur praktisch van zijn moeder en vader erft.

Dit kan echter tot op zekere hoogte worden beïnvloed: een persoon met een lichte huid door de rede zal echter nooit helemaal zwart kunnen worden, omdat hij of zij er niet vatbaar voor is. Als melanine volledig afwezig is, lijkt de huid bijna wit en de ogen roodachtig (waaruit blijkt dat de hoeveelheid melanine ook invloed heeft op onze oogkleur), dit voorwaarde wordt genoemd albinisme.

  • Bij verhoogde blootstelling aan de zon kan het lichaam tot op zekere hoogte een grotere hoeveelheid melanine produceren en zich zo aanpassen aan een veranderde omgeving.

Afhankelijk van de huidskleur maken dermatologen een onderscheid tussen 6 huidtypes, die door de Amerikaanse huisarts Fitzpatrick zijn beschreven en die verband houden met verschillende kenmerken wat betreft het uiterlijk en het gedrag van de huid onder invloed van de zon:

  • Type 1 = het Keltische type: deze mensen hebben een zeer blanke huid, meestal blond of roodachtig haar, lichte ogen en vaak sproeten.

    Onder invloed van de zonnestralen reageert dit type met de vorming van nieuwe sproeten of zeer snel met de ontwikkeling van zonnebrand.

  • Type 2 = het Scandinavische type: dit type wordt gekenmerkt door een lichte huid, lichte ogen en relatief licht haar, ook sproeten komen hier vaker voor. In tegenstelling tot type 1 worden deze mensen echter bruin, zij het langzaam.
  • Type 3 = het gemengde type: bij dit type kunnen alle huid- en oogkleuren aanwezig zijn, maar de meest voorkomende tint bruin is aanwezig in beide kenmerken. Sproeten zijn hier vrij zeldzaam, bruin worden is sneller en zonnebrand is minder waarschijnlijk
  • Type 4 = het mediterrane type: mensen met dit huidtype hebben een donkere of olijfkleurige huidskleur, zelfs wanneer ze "niet gebruind" zijn, geen sproeten, donkere ogen en donker (dwz bruin of zwart) haar.

    Zonnebrand komt zelden voor bij verhoogde zonnestraling, maar een bruine kleur wordt snel ontwikkeld.

  • Type 5 = het donkere huidtype: hier zijn zeer donkere huid, zwarte ogen en zwart haar typisch, het risico van zonnebrand is extreem laag en een verdere kleur tot zeer donkerbruin is erg snel.
  • Type 6 = het zwarte huidtype: dit huidtype komt vooral veel voor bij de aboriginals van Australië en de regio ten zuiden van de Sahara. Zowel de ogen als het haar zijn zwart en zelfs de huid kan worden omschreven als zwart in plaats van bruin. Zonnebrand komt bij dit type praktisch nooit voor.