ADH

Vorming van ADH: ADH, ook wel antidiuretisch hormoon, adiuretine of vasopressine genoemd, is een peptidehormoon. Dit hormoon wordt samen met het dragereiwit neurophysin II geproduceerd in speciale kernen van de hypothalamus (nucleus supraopticus, nucleus paraventricularis). Het hormoon wordt vervolgens opgeslagen in de achterste kwab van de hypofyse, waar het naar behoefte in de bloedbaan wordt afgegeven.

De afbraak van ADH vindt plaats in de lever. V1- en V2-receptoren die overeenkomen met het hormoon, bevinden zich op het celoppervlak van de doelcellen. Regulatie van ADH: De hoeveelheid van het hormoon ADH wordt gereguleerd door serumosmolaliteit en bloed druk.

Osmolaliteit is de hoeveelheid osmotisch actieve deeltjes in een vloeistof, in dit geval in de bloed. Osmotisch actief houdt in dat de deeltjes reageren volgens het principe van osmose, wat betekent dat deeltjes door verschillende concentraties aan beide zijden van het membraan over een membraan bewegen. De deeltjes bewegen met het doel om aan elke kant evenveel deeltjes per eenheid vloeistof te produceren (concentratie).

Als alternatief, als het membraan ondoordringbaar is voor de deeltjes, stroomt water van de ene kant naar de andere voor verdunning, aangezien het membraan dit gewoonlijk doorlaat. Een toename in osmolaliteit resulteert in een verhoogde afgifte van ADH. Osmolaliteit wordt gemeten via osmoreceptoren, die voornamelijk worden aangetroffen in de hypothalamus.

Daarnaast baroreceptoren voor meten bloed druk bevinden zich op bepaalde punten van groot bloed schepen - namelijk in de sinus carotis en sinus aorta. Volumereceptoren bevinden zich in de atria van de hart-. Deze twee soorten receptoren maken de regulatie van bloeddruk via gekoppelde ADH-afgifte.

ADH als de tweede component hiervan hormonen beïnvloedt het bloed schepen, de suikerstofwisseling, via de nieren het water evenwicht en het voorste hypofyse. Bij de schepenheeft het hormoon ADH een vernauwende werking (vasoconstrictie), wat resulteert in een toename van bloeddruk. In de lever, dwingt het hormoon de suikervoorraden te legen (glycogenolyse), waardoor suiker in het bloed vrijkomt.

Bovendien heeft ADH een bloeddruk-verlagend effect op het portaal ader systeem van de lever (bloedvat systeem). In de nieren werkt dit hormoon in op de zogenaamde verzamelbuizen (structuren voor de afvoer van urine) door de heropname van water door het lichaam door de aanleg van waterkanalen (aquaporines) te verhogen en zo de wateruitscheiding te verminderen door de hoeveelheid urine te verlagen. In plaats daarvan wordt de urine minder verdund, waardoor de osmolaliteit toeneemt.

Alcohol veroorzaakt een remming van de ADH-secretie. Dit leidt tot het diuretisch effect van alcohol. Zonder het hormoon ADH wordt veel water of urine uitgescheiden, dit wordt diurese genoemd.