Kleincellig longcarcinoom: therapie en prognose

Kleincellige longkanker: beschrijving

Kleincellig bronchiaal carcinoom is de tweede meest voorkomende vorm van longkanker (na niet-kleincellig bronchiaal carcinoom) met een aandeel van ongeveer 12 tot 15 procent. De ziekte komt vaak voor tussen de 60 en 80 jaar.

Het startpunt voor kleincellige longkanker wordt gevormd door zogenaamde APUD-cellen in het bronchiale slijmvlies. Dit zijn cellen die verschillende kleine stukjes eiwit (peptiden) en hun voorlopers (APUD = Amine Precursor Uptake and Decarboxylation) bevatten.

Als je een kleincellig bronchiaal carcinoom onder de microscoop bekijkt, lijken de kankercellen klein, plat en dicht bij elkaar. Omdat de cellen visueel ook op havermout lijken, wordt deze vorm van kanker ook wel ‘havercelcarcinoom’ genoemd. In klinische omgevingen noemen artsen kleincellige longkanker vaak eenvoudigweg ‘kleincellig’.

Hoe groeit kleincellig longcarcinoom?

Bovendien verspreidt kleincellige longkanker zich al vroeg via de bloed- en lymfekanalen naar andere delen van het lichaam, waar zich dan dochtertumoren (metastasen) vormen.

De snelle groei en vroege uitzaaiing maken kleincellige longkanker agressief en moeilijk te behandelen. Tegen de tijd dat de diagnose wordt gesteld, bevindt deze zich meestal al in een vergevorderd stadium.

Kleincellige longkanker: symptomen

Longkanker (zoals kleincellig bronchiaal carcinoom) presenteert zich in eerste instantie meestal alleen met niet-specifieke symptomen. Deze omvatten bijvoorbeeld een aanhoudende hoest, pijn op de borst en vermoeidheid. Veel patiënten nemen deze symptomen niet serieus. Rokers schrijven dergelijke klachten bijvoorbeeld eenvoudigweg toe aan roken. Anderen vermoeden een aanhoudende verkoudheid of bronchitis.

Omdat kleincellig bronchiaal carcinoom zich snel verspreidt, komen er al snel andere symptomen bij. Deze kunnen bestaan ​​uit kortademigheid, bloederig sputum, koorts, snel gewichtsverlies en nachtelijk zweten.

Lees meer over de algemene symptomen van longkanker en de specifieke symptomen van kleincellige longkanker in de tekst Longkanker: symptomen.

Kleincellige longkanker: oorzaken en risicofactoren

De belangrijkste risicofactor voor kleincellige longkanker (en longkanker in het algemeen) is roken. Vooral mensen die op jonge leeftijd zijn begonnen met roken en/of zwaar roken, ontwikkelen gemakkelijk een kwaadaardige longtumor. Maar niet alleen actief roken, maar ook passief roken verhoogt het risico op longkanker.

Daarnaast zijn er nog andere risicofactoren voor longkanker. Deze omvatten bijvoorbeeld contact met asbest en hoge niveaus van verontreinigende stoffen in de lucht.

Meer over de mogelijke oorzaken van bronchiaal carcinoom leest u onder Longkanker: oorzaken en risicofactoren.

Kleincellig bronchiaal carcinoom: onderzoeken en diagnose

Daarna volgt een lichamelijk onderzoek en diverse instrumentele onderzoeken. De arts zal een röntgenfoto van de borstkas maken (thoraxfoto). Hierop zijn vaak pathologische veranderingen al waarneembaar. Een computertomografie (CT) levert gedetailleerde beelden op. Verdere onderzoeken kunnen het vermoeden van longkanker bevestigen en de verspreiding van de tumor helpen bepalen.

Meer over de verschillende onderzoeken en onderzoeken bij bronchiaalcarcinoom leest u onder Longkanker: onderzoeken en diagnose.

Kleincellige longkanker: behandeling

Over het algemeen zijn de belangrijkste behandelmethoden die beschikbaar zijn voor kleincellig bronchiaal carcinoom (en andere vormen van longkanker) als volgt:

  • chirurgische verwijdering van de tumor
  • bestralingstherapie van de tumor (radiotherapie=
  • chemotherapie met medicijnen die de celdeling remmen

De individuele therapiemethoden kunnen op verschillende manieren worden gecombineerd, waarbij het stadium van de longkanker en de algemene toestand van de patiënt de belangrijkste factoren zijn. Op deze manier krijgt elke patiënt een individueel passende therapie.

Behandeling in een zeer vroeg stadium (zeer beperkte ziekte)

In zeldzame gevallen bevindt kleincellige longkanker zich nog in een zeer vroeg stadium op het moment van de diagnose: de tumor is beperkt tot een klein gebied in de long en is nog niet uitgezaaid naar verre locaties. Artsen noemen dit een “zeer beperkte ziekte”.

In dit zeer vroege stadium van de ziekte is kleincellige longkanker nog operabel en dus in principe te genezen. Voor de zekerheid krijgen patiënten echter ook chemotherapie. Dit kan zowel vóór de operatie plaatsvinden (neoadjuvante chemotherapie) om de tumorgrootte voor de operatie te verkleinen. Of chemotherapie wordt na de operatie gegeven om eventuele resterende kankercellen te elimineren (adjuvante chemotherapie).

Als kankercellen al in de lymfeklieren kunnen worden gedetecteerd, krijgen patiënten meestal ook bestralingstherapie. Uit voorzorg wordt in ieder geval een schedelbestraling uitgevoerd, omdat kleincellige longkanker vaak uitzaaiingen in de hersenen vormt.

Behandeling in het middenstadium (beperkte ziekte)

In dit stadium is een operatie meestal niet meer mogelijk. In plaats daarvan worden patiënten meestal behandeld met een combinatie van chemotherapie en radiotherapie (radiochemotherapie). Uit voorzorg wordt ook altijd de schedel bestraald.

Behandeling in gevorderde stadia (uitgebreide ziekte)

Bij de meeste patiënten heeft de longtumor op het moment van de diagnose al het stadium van ‘uitgebreide ziekte’ bereikt. Dit betekent dat de tumor al is uitgezaaid naar andere delen van het lichaam. Genezing is dan meestal niet meer mogelijk. Patiënten krijgen zogenaamde palliatieve therapie, die tot doel heeft de symptomen te verlichten en de overlevingstijd van de patiënt zoveel mogelijk te verlengen.

Voor dit doel krijgen patiënten chemotherapie, dat wil zeggen medicijnen die de snelle groei van kankercellen blokkeren (cytostatica). Hierdoor kan de tumor meestal tijdelijk teruggeduwd worden.

Daarnaast wordt de schedel bestraald: dit is bedoeld om hersenmetastasen te voorkomen of bestaande uitzaaiingen te bestrijden. In bepaalde gevallen wordt ook de primaire tumor in de long bestraald.

Nieuwe therapeutische aanpak

Sinds 2019 is er ook een andere therapeutische optie voor gevorderde kleincellige longkanker: de combinatie van standaard chemotherapie met immuuntherapie:

Naast cytostatica krijgen patiënten ook het immunotherapeutische medicijn atezolizumab. Dit is een zogenaamde immuuncheckpointremmer: hij blokkeert het eiwit PD-L1 dat door de kankercellen wordt geproduceerd. Dit voorkomt dat het immuunsysteem tegen de kanker inwerkt.

Door PD-L1 te blokkeren kan atezolizumab daarom de onderdrukking van de immuunafweer ongedaan maken; het afweersysteem van het lichaam kan de tumor effectiever aanvallen. Behandeling met immuuncheckpointremmers werkt echter niet bij alle patiënten.

Atezolizumab kan ook worden gebruikt voor de behandeling van niet-kleincellige longkanker in een gevorderd stadium – de meest voorkomende vorm van longkanker.

Kleincellige longkanker: prognose

In de zeldzamere gevallen waarbij kleincellige longkanker in een vroeg stadium wordt ontdekt, is er nog steeds een kans op genezing als deze onmiddellijk en correct wordt behandeld.

Lees meer over de prognose en kansen op genezing van bronchiaal carcinoom in de tekst Longkanker: levensverwachting.